Donderdag, 2 October 1873. N°. 5633.

WEEKBLAD VAN HET REGT.

REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD.

V~1JF-EN-DERTIGSTE JAARGANG. jjjgj gy VliRITAS

fcte. " —

. 1 " n|| —[ ■ i in n h mui

blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des Dïngsdags. — Prijs per jaargang van f 20; voor de buitensteden franco per post met / 1.Ü0 verhooging. — Prijs der advertentièn, 20 cenh per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers. — Agenten voor Duitschland: Haasensteijn en Vogler, te Hamburg.

PROVINCIALE GEREGTSHOVEN.

PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN NOORDHOLLAND.

Hamer van StrMfzAken,

Zitting van den 14 Maart 1873.

Voorzitter, Mr. G. Schimmelpenninck Jz.

Abt. 64 Code Pjénal.

Iu casu zijn de misdrijven, den betchuldigde ten laste gelegd, hoewel I wettig en overtuigend bewezen, niet toerekenbaar.

Het Hof enz. ,

( f,ezien do acte van beschuldiging, ten gevolge van het arrest van ■ Hof (in raadkamer vergaderd) van den 10 Febr. 1873 , door den [■''«.-gen. tegen X. T. Wetterkamp, ond zes-en-dertig jaren, geboren ^wonende te Amsterdam , van beroep kleedermaker (in hechtenis), . steregtstelling door dit Hof bij het voormelde arrest is bevov-S houdende die acte van beschuldiging , dat hij wordt beschuldigd

1". diefstal bij nacht in een bewoond huis;

h/'■ m'sbruik van vertrouwen door het ten nadeele van den eigenaar f riegel.jk verduisteren en weêrloos maken van goederen, die hem »«t waren toevertrouwd dan tegen een betaald wordende arbeid en dezelve terug te geven ;

Öezieu het exploit van den deurwaarder F. Bouningh, dd 26 Febr '-.73, waarbij de beseh. is gedagvaard om op 14 Maart 1873 voor U1* Hof te verschijnen;

fiehoord de mondelinge verklaringen der getuigen;

Gehoord het requisitoir van den proc.-gen., daartoe strekkende, *t de besr.h. zal worden schuldig verklaard aan opgemelde misdrij«n, dat sub n<>. 1 onder verzachtende omstandigheden, en dien ten o.ge veroordeeld tot eene correctionnele gevangenis-straf, in een**me opsluiting door te brengen, voor den tijd van vijf-en-veerti^ * e" . en in eene geldboete, groot/12.50, met bepaling, dat die " t,e, zoo de veroordeelde ze niet betaalt binnen twee maanden na y*artoe te zijn aangemaand , zal vervangen worden door eene céllui6ire gevangenis-straf van e'én dag:

dat voorts de schuldig verklaarde zal worden veroordeeld in de kosten v,'n het regtsgeding, ten behoeve van den Staat, des noods invoru*rbaar bij lijfsdwang;

'lat ei- lelijk voornoemd Geregtshof zal bevelen, dat de stukken **n ove tuiging zullen worden teruggegeven aan den eigenaar of regtB,.bbende

Gelet op de verdediging door of van wega den besch. daartegen

l"gebragt;

Ouerii :ende, dat de omstandige bekentenis van den besch. van de

■m te lust gelegde feiten te hebben gepleegd, bevestigd wordt door

6n ' voortv'oeijende uit de verklaringen der gehoorde getui-

8 n als an J. N. Nordheimer, dat hij op 5 Nov. jl. de in judicia

j,Ve5 e gordijnen en vrouwenrok van den besch. gekocht heeft;

' dat h'j °p meergemelden dag het hem vertoonde

hal.Un 1 ?g6-V6n 0m te keerea • en toen het in judicio voorinden horologie van den besch. gekocht heeft;

slaapstede'van de wejlu^lireC he'ft zTn ^rlatetT ^ ^

"ik üoor den "heer ^

drafzaken in het arrondissement Amste'rdam, b^lmVfs'Tesknnd" f' te" einde een onderzoek ,n te stellen en schriftelijk verslag e . ven van de verstindelijke vermogens des beschuldigden en omtrent vraag, of de door hem gepleegde feiten hem kunnen worden toe sprekend, op 30 Nov. 1872 een rapport hebben ingediend, waarvan "w slotsom deze is :

'°. dat de besch. op het oogenblik, waarop, en in den toestand, waarin ' l hein in de cellulaire gevangenis hebben aangetroffen (op 23 'ov- jl.), gezegd kan worden te zijn gezond naar ligchaam en naar gsest;

2°. dat het evenwei niet onwaarschijnlijk is, dat hij uit eene of *"^era oorzaak, misschien wel door het gebruik, het dagelijksch ge'^•'ik van sterken drank , lijdt aan de gevolgen van pachymeningetis ,

^l' zaggen , ontsteking van het harde hersenvlies;

' ine !at ^ doorgaande gezegd kan worden te zijn meester van yan 'lonkbeelden , zijne gevoelens, zijne handelingen , dus gezond

^'"ideel en hierdoor toerekenbaar;

'^emoedsl' ^ ec'lter somtijds , hetzij onder den indruk van verhoogd 'Jen j,lvi ev1e"' hetzij door het gebruik van sterken drank, hetzij door .,ng ,jer l va" hoogere temperatuur-graden, lijdt aan bloedovervulroor hii .e,se"en> waardoor hij wordt aangezet tot handelingen, waarin, J dan niet geheel toerekenbaar is te noemen;

'aigiu.! a'i Wanneer 'iet geregtelijk onderzoek mogt leiden tot de over>an /iin 8t t;e ')esc'1" °P.5 ^ov- j'-. bij het plegen van den diefstal en 1'ii i|ia 6 <>vei'Se handelingen, heeft verkeerd in een toestand gelijk ni.i u raa"an fDb 4 U mel<üng gemaakt, de besch. niet ïriin B aansprakelijk zal mogen worden gesteld voor het ver• JiJ. waaraan hij zich schuldig heet te hebben gemaakt-

' h6t H°f Z'fih Vereenigt met de slotsom van voormeld

, dat door de verklaring van de getuigen L. C. J. B. Huvett f,' Krelage, P. A. Bekiter en J. Job is geldeken , dat het

sovai eri het rapport, sub n°. 4 bedoeld, in casu aanwezig is; dat hier, ™ het noodzakelijk gevolg is, dat, met toepassing van' art. 64 tr i 1 regt, de feiten, aan den besch. ten laste gelegd, hoewel wettig *n overtuigend bewezen, aan dezen niet zijn toe te rekenen;

Gezien art. 210 Strafregt;

I aVerklaart, dat in casu noch misdaad, noch wanhedriif nnr>h

overtreding bestaat;

untslaat den besch. van alle regtsvervolging;

Gelast, dat hij in vrijheid zal worden gesteld, ten ware hij om andere redenen in hechtenis behoort te blijven;

Gelast de teruggave der stukken van overtuiging aan den regthebbende;

De kosten te dragen door den Staat.

(Gepleit door Mr. A. H. M. van Berckel.)

Hamer van currectioiiuele tippellen.

Zitting van den 24 Maart 1873.

Voorzitter, Mr. J. M. van Maanen.

Mag ingevolge art. 44 der wet van 18 Sept. 1852 [omtrent den waarborg en d°. belasting der gouden en zilveren werken (Stbl. n°. 178)] , een schatpligtige gouden of zilveren werken koopen van iemand, dien hij beweert wel van uiterlijk , maar niet bij name gekend of gesproken te hebben, zonder dat deze bij dien verkoop vergezeld was van ter goeder naam en faam staande borgen ? — Arrond.-Regtbank ja, Hof neen.

Het Hof enz.,

Gezien het vonnis door de Arrond.-Begtbank te Amsterdam, regt doende in correctionnele zaken, op den 2 Jan. 1873 in eersten aanleg gewezen tusschen den officier van justitie bij die Kegtbank , eischer ter eenre, en L. B. de Gorter, oud drie-en-vijftig jaren, van beroep kashouder in goud en zilver, geboren en wonende te Amsterdam (in vrijheid), bekl. ter andere zijde :

1°. het Openb. Min. bij de Arrond.-Regtbank te Amsterdam is ontvankelijk verklaard in de bij dagvaarding van 7 Nov. 1872 tegen den bekl. ingestelde vervolging; en

2°. met toepassing van art. 210, in verband met art. 234, Strafvord., deze is vrijgesproken van het hem bij dagvaarding ten laste gelegde, hetwelk zoude daarstellen :

het als schatpligtige koopen van zilveren werken van eenen onbekenden persoon, niet vergezeld van te goeder naam en faam staande borgen , bij den schatpligtige bekend ;

Gezien de aanteekening tot hooger beroep van gemeld vonnis, door den officier van justitie ter grifüe van voormelde Arrond.-Regtbank op den 15 Jan. 1873 gedaan;

Gezien de dagvaarding vau wege den proc.-gen. bij dit Geregtshof aan den hekl. en geapp. den 3 Maart 1873 beteekend;

Gehoord het verslag ten deze uitgebragt door den benoemden raadsheer-rapporteur Mr. J. F. T. van Valkenbdrg ;

Gelet op het onderzoek in de teregtzitting;

Gehoord het requisitoir van den proc.-gen., strekkende, dat het Geregtshof voornoemd, regt doende op het hooger beroep, het voormeld vonnis zal bekrachtigen, voor zooveel het Openb. Min. bij de Arrond.-Regtbank te Amsterdam , daarbij is verklaard ontvankelijk in de bij dagvaarding van 7 Nov. 1872 tegen den bekl. ingestelde vervolging, doch hetzelve voor het overige zal vernietigen, en , in zooverre op nieuw regt doende, den bekl. schuldig verklaren aan : het als schatpligtige koopen van zilveren werken van een onbekenden persoon, niet vergezeld van te goeder naam en faam staande borgen, bij den schatpligtige bekend, en veroordeelen tot betaling eener geldboete van f 50, met bepaling, dat in plaats dezer boete, indien zij niet is voldaan binnen veertien dagen, nadat de veroordeelde bij deurwaarders-exploit tot betaling is aangemaand, eene gevangenis-straf van zes dagen zal worden toegepast, mitsgaders in de kosten van het regtgeding, zoowel van den eersten aanleg, als van het hooger beroep, des noods invorderbaar bij lijfsdwang ;

Gelet op de verdediging door en van wege den bekl. daartegen ingebragt;

Overwegende, dat het Hof zich vereenigt met de beslissing der Arrond.-Regtbank te Amsterdam, dd. 2 Jan. 1873, voor zooveel het Openb. Min. bij die Regtbank daarbjj is verklaard ontvankelijk in de da^vttatding van den 7 Nov. 1872 tegen den bekl. ingestelde ver-

Bekrachtigt in zooverre het vonnis, door de Arrond.-Regtbank te Amsterdam, regt doende in correctionnele zaken, op den 2 Jan. 1S73, in eersten aanleg tegen den bekl. en geapp. gewezen;

U. dat voor den Hove onder eede heeft verklaard J. E. Maalman: ui li lli 1 J1* een door hem gestolen zilveren horologie aan den bekl. heeft verkocht; dat hij toen alleen was, en niet zeker kan zeggen oi hij bij die gelegenheid aan den bekl. heeft opgegeven «Waalman» ol »M.aalman» te zijn genaamd, maar zeker weet, dat hij heeft gezegd te wonen aan het Schippersgrachtje , hetgeen getuiges woonplaats met was, daar hij op den Zeedijk woont; dat bekl. hem bij dien verkoop niet gevraagd heeft hoe hij aan dat horologie kwam, en dat hij laatstgenoemde vroeger nimmer gesproken had;

0., dal die verklaring van den voornoemden getuige 'nog nader wordt bevestigd door de in eersten aanleg onder eede afgelegde verklaring vau M. F. Holthons, commissaris van politie te Amsterdam, in verband met het door dien ambtenaar op den ambtseed opgemaakt proces-verbaal dd. 14 Mei 1872, waaruit blijkt, dat bekl. hem°bekend heeft een zilveren horologie van den eersten getuige te hebben gekocht , die hem opgaf te wonen op het Schippersgrachtje en «Waalman» te heeteu, welke naam ook in het register van bekl. voorkwam;

0., dat de bekl. omtrent de hem te last gelegde feiten erkend heeft, dat hij den eersten getuige wel van uiterlijk, maar niet bij name kende en hem menigmalen had zien passeren, maar hem vroeger nooit gesproken had, terwijl het hem niet onbekend was, waar hij des winters werkte;

0., dat uit bovengenoemde bewijsmiddelen volgt, dat de bekl. niet

wist den naam van den persoon, van wieu hij het zilveren voorwerp kocht; dat hij onbekend was met dieus woonplaats en dien persoon vroeger niminer had gesproken, noch hem op eenige andere wijze duidelijk kon aanwijzen ;

O., dat alzoo de eerste getuige (J. E. Maalman) tegenover den bekl. moet geacht worden te zijn geweest een onbekende verkooper;

0., dat de bekl. als goud- en zilverkashouder moet gerekend worden te zijn geweest een schatpligtige, bij art. 44 der wet van 18 SeDt 1852 (Stbl. n<>. 178) bedoeld; '

Vernietigt het vonnis a quo voor het overige, en, op nieuw re 't doende, ten opzigte van het vernietigde gedeelte van het vonnis, " Verklaart de aan den bekl. bij introductieve dagvaarding ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en dat dezelve daarstellen : »het als schatpligtige koopen van zilveren werken van een onbekenden persoon , niet vergezeld van ter goeder naam en faam staande borgen, bij den schatpligtige bekend» ;

Verklaart L. B. de Gorter daaraan schuldig, en dat daarop toepasselijk ziju de artt. 44 en 101 , al. 1, der wet van 18 Sept. 1852 (Stbl. n°. 178), luidende enz.;

Voorts gezien de artt. 207, 227, 247 Strafvord. en 52 Strafregt; Veroordeelt deu aldus schuldig verklaarden L. B. de Gorter tot betaling eener geldboete van f 50 ;

Bepaalt, dat deze boete, indien zij niet is voldaan binnen veertien dagen nadat de veroordeelde bij deurwaarders-exploit tot betaling is aangemaand, zal vervangen worden door eene gevangenis-straf van zes dagen;

Veroordeelt deu bekl. verder in de kosten van het regtsgeding, in beide instantiën gevallen, ten behoeve van den Staat, des nootfs'invorderbaar bij lijfsdwang.

(Gepleit Mr. P. A. Haas.)

A RRONDISS E MENTS-R EGT B ANKE N.

ARROND1SSEMENTS-REGTBANK TE BR1ELLE.

Raadkamer van den 19 September 1873.

Voorzitter, Mr. W. F. van Deinse.

Regters: Mrs. J. H. Verschoor en W. J. Ivaksten.

Wraking van een getuige op grond van zijdelingsch belang.

Afwijzing.

A. S. te Hellevoetsluis, eischer, procureur A. Hermans ,

tegen

W. B. te Hellevoetsluis, gedaagde, procureur Mr. H. Ph. de Kanter,

A. S. heeft W. B. gedagvaard tot vergoeding van schade wegens onregtmatige daad, als hebbende W. 15. bij het doen verbouwen van zijn huis, aan dat van A. S. grenzende, schade aan het huis van laatstgenoemden toegebragt.

Bij het in deze gehouden getuigenverhoor was van wege den ged. opgeroepen J. v. S., metselaar te Hellevoetsluis, die de metselwerken bij de verbouwing had verrigt. Van wege den eischer werd deze getuige gewraakt op drie gronden ;

1°. op grond van art. 1645 B. W. Omtrent dit punt werd de getuige ondervraagd, en bleek , dat deze met den ged. was overeengekomen om de werkzaamheden aan het huis te doen in daggeld;

2°. op grond van art. 1527 B. W. De getuige erkende hieromtrent, dat hij leverancier van de gebruikte bouwmaterialen geweest was.

30. op grond van art. 1950, 3°., B. W., vermits bij eventuële toewijzing van den eisch de ged. regt zou hebben om op de bouwmeesters de schade, door die toewijzing te beloopen , te verhalen, en getuige dus op dien grond zijdelings bij het geding zou betrokken zijn. Van wege den ged. werd de wraking bestreden, en wel:

ad Iuin., dat het contract tusschen den ged. en den eischer gemaakt, allerminst was, hetgeen bij art. 1645 bedoeld wordt; dat dit artikel, in zijne bewoordingen volkomen duidelijk, voorkomt in de afdeeling «aanneming van werk», waarvan bij deze geen sprake is geweest, allerminst van eene aanneming «voor een bepaalden prijs», daar daggelden aan verhooging en verlaging onderhevig zijn, naar gelang van het tijdstip waarop gewerkt wordt; dat de bedoeling van dit artikel ook wel geen andere zal ziju, dan aan de werkgevers eene wettelijke guarantie te geven voor de deugdelijkheid van het te leveren werk, die zou kunnen lijden , waar aanneming altijd geschiedt bij concurrentie , en er dus zorg bestaat, dat men door mindere soliditeit van het werk de winstderving of schade, door eene lage aannemingssom geleden, zou trachten te verhalen; dat deze presumptie hier nog kon aanwezig zijn, en dus het artikel buiten toepassing moest blijven;

ad II""1., dat eene actie, uit art. 1527 B. W. resulterende, met de actie waarvan hier sprake is in geenerlei verband staat of kan staan, zoodat de eventuële instelling der actie uit art. 1527 B. W. tusschen den ged. en den getuige geen reden kan zijn om getuige in dit geding te wraken ;

ad 11 i -:!'., dat de eischer zelf in zijne actie verklaart, dat de onregt-

matige daden gepleegd zijn op last van den ged.; dat er mitsdien van eene vrijwaring tusschen den ged. en getuige geen sprake kan zijn, vermits getuige (aangenomeu dat er in deze van onregtmatige daden' sprake zou zijn) door de lastgeving van den ged. volkomen gedekt is De Kegtbank heeft de wraking bij vonnis afgewezen, en het verhoor gelast, op grond :

10. wat betreft het aangevoerde naar aanleiding van art 1645 B. W. dit wel beweerd, maar niet bewezen is, daar zulks door' getuige ontkend is; 6 8

2o. wat betreft het aangevoerde; «dat getuige bij die verbouwing

^ i -- - O" J wu ,

doende, ten opzigte van het vernietigde gedeelte van het vonnis

a„ jL• • • . i , .. *