aan bedoelden raadsheer den titel verleend, waarop Z. Ed. Groot Achtbare aanspraak kan maken ? Het getal der civiele zaken is, met uitzondering der provinciën Noord- en Zuidholland, niet alleen grooter, maar nagenoeg het dubbel van dat in de andere provinciën van het Kijk. Nogtans hebben wij onlangs gezien, dat een vice-president

bij het Provinciaal ueregtshot in Overijssel benoemd is. Hebben wij

Limburgers dan met gelijke regten ot moeten wij altijd en stelselmatig stiefmoederlijk behandeld worden ?

Zoolang de toestand houdbaar was, Mijnheer de Redacteur, hebben wij niet geklaagd en daarom hoop ik, dat ons eindelijk ook regt zal wedervaren. Is begrijp, dat toen het nog quaestie kon zijn , eene nieuwe regteriijke organisatie zou worden ingevoerd , de minister de aanvulling der Hoven uitstelde, maar nu daaraan niet meer kan gedacht worden, is het, dunkt mij, zaak om de Hoven in de mogelijkheid te stellen regt en goed regt te spreken.

Ik zwijg van de gedurige schending die artikel 171 "Wetboek van Strafregt bij ons ondervindt, ofschoon criminele beschuldigden toch ook nog zekere regten hebben; het is vooral op de burgerlijke regtspraak dat ik het oog heb. De gewigtige en moeijelijke civiele zaken, die bij het Provinciaal Geregtshof in Limburg iedere week bepleit worden, maken het onzen voorzitter, wil Z. Ed. Groot Achtbare die zaken grondig onderzoeken, onmogelijk om criminele dossiers na te pluizen en in de laatste helft der week de kamer van strafzaken te presideren.

Dergelijke toestand, Mijnheer de Redacteur, kan niet langer blijven bestaan. Het zou waarlijk onvergeeflijk zijn indien niet ten spoedigste

daarin verbetering gebragt werd.

Met de opname dezer regelen zult gij zeer verpligten ,

Een lid der Maastrichtsche Balie.

Mr. A. M. van Stipriaan Luïscius. Conclusie van het Openb, Min. bepaald op 8 Mei.

Zitting van Vrijdag , 24 April.

I. Uitspraak gedaan in zake:

(cassatie) N. Pruimers qq., eischers, procureur P. J. van der Burgh, tegen J. F. Baronnesse van Dedem, weduwe van

D. Pruimers, verweerderesse, procureur Mr. C. J. Franijois. Verworpen.

H. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: 1°. (koloniaal) Pedro Nolaseo Martinez, appellant, procureur Mr.

M. Eyssell, tegen het Gouvernement van de kolonie Curasao, geïntimeerde, procureur Mr. C. J. Fran^ois. Adv.-gen. Smits concludeert tot vernietiging van het vonnis, verwerping der exceptie van onbevoegdheid en dat de Hooge Raad zal gelasten

dat voor het Hof van Cura9ao zal worden voortgeprocedeerd Uitspraak 5 Junij.

2". (cassatie) D. Hoogkamp, eischer, procureur Mr. C. J. Francois,

tegen Mr. D. de Blocq van Scheltinga, verweerder, procureur

Mr. M. Eyssell. Adv.-gen. Smits concludeert tot verwerping. Uitspraak 22 Mei.

III. Gepleit in zake :

(cassatie) A. T. Prakken, weduwe W. A. van Rozen, c. s., eischers, procureur Mr. A. Q. Kraijenhoff van de Leur, advokaat Mr. D. van Eek, tegen J. A. van Rozen c. s., verweerders, procureur Mr. C. J. Franyois, advokaat Mr. G. M. van der Linden, en A. O. Hartholt c. s., mede-verweerders, procureur Mr. C. J. Franpois. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 8 Mei.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

Bij Kon. besluit van den 10 dezer, no. 16, is aan G. M. Koentz, gewezen adjunct-commandant van het huis vau correctie te Hoorn , verleend een pensioen ten laste van den Staat van f 150 'sjaars.

— Bij Kon. besluit van den 11 dezer, n". 4, is pensioen verleend ten laste van den Staat aan Mr. W. J. Tonckens, gewezen kantonregter te Meppel, ten bedrage van f 600, en zulks op grond van art. 3 der wet betreffende de burgerlijke pensioenen , laatstelijk gewijzigd bij die van den 21 Mei 1873 (Stbl. n°. 64).

— Bij Z. M. besluit van den 18 dezer, no. 29, is aan H. Duyfjes, op zijn daartoe gedaan verzoek, met ingang van 1 Julij aanst., eervol ontslag verleend als notaris te Utrecht.

— Bij Z. M. besluit van den 22 dezer, n°. 20, is benoemd tot regterplaatsvervanger in de Arrond.-Regtbank te Winschoten, Mr. J. Fresemann Viëtor, advokaat en notaris aldaar.

— De Arrond.-Regtbank te 's Gravenhage heeft voor de betrekking van procureur bij dat collegic, opengevallen door het overlijden van den heer Ouwens , eene voordragt opgemaakt, waarop geplaatst zijn de heeren: lo. Mr. J. D. Yeegens, procureur bij de Regtbank te Brielle; 2°. Mr. G. van Rossem, procureur bij de Regtbank te Hoorn, en 3o. C. W. Margadant, candidaat-procureur te Kotterdnm.

(Ingezonden.) EEN HALVE MAATREGEL

is minder gewenscht dan gebruikelijk. Een nieuw voorbeeld daarvan

treffen wij aan in het wets-ontwerp op de regteriijke tucht. Wordt

dit ontwerp tot wet verheven , zoo zullen de krankzinnige of door physieke oorzaken tot alle ambtelijke dienst onbruikbare , ad vitam

benoemde regtsmagistraten weldra tot de emeriti behooren , doch

hiermede zijn noch de regtscollegien, noch de justiciabelen geheel geholpen; er bestaat eene niet ontalriike cathegorie van regteriijke

ambtenaren, wier werklust, doorzigt en bekwaamheid ten gevolge van

hoogen leeftijd veel te wenschen overlaten en wier vervanging door

meer jeugdige krachten allezins in het belang der justitie zou wezen;

op deze heelt echter het ontwerp geen betrekking, tenzij ze op het

initiatief van de Hooge Regering door den Hoogen Raad ongeschikt verklaard worden. Dit is in mijn oog de halve maatregel. Wanneer wij als punt van vergelijking nemen de niet ad vitam aangestelde

regterlijse ambtenaren en onmiskenbaar zien , dat deze, hoe oud en afgeleefd ook , hoezeer bijna tot niets anders geschikt dan tot het stellen van hunne handteekening, ongevraagd niet worden gepensioneerd; wanneer wij in aanmerking nemen, dat eene verklaring van

ongeschiktheid, al moge ze gegrund zijn op meer dan zeventigjarigen leeftijd, voor den belanghebbende iets grievends heeft, en daarenboven de bekende angstvalligheid van den Hoogen Raad voor het krenken van de waardigheid der regtsmagistraten mede in rekening brengen,

dan uiten wij geene gewaagde stelling door te zeggen , dat de niet krankzinnige en niet verlamde zeventigjarigen, ook onder vigueur der nieuwe wet, feitelijk ad vitam in functie zullen blijven, al moet

de afdoening van zaken onder hun door hoogen leeftijd verfiaauwden ijver en mindere capaciteit tot vlug werken, aanmerkelijk lijden.

Er is slechts één middel om tot een gewenscht resultaat te komen en dit is , dat de wet den zeventigjarige verklare voor emeritus; ik weet, dat de Justitie daardoor beroofd kan worden van krachten, wier behoud wenschelijk was, doch dit zal wezen vooreerst hoog zeldzaam, ten tweede voor een korten tijd en ten derde een minder kwaad dan het feitelijk behoud van een veel grooter aantal consorten, wier verwijdering door het algemeen belang min of meer dringend gevorderd wordt. Eene op leeftijd gegronde pensionering zou daarenboven in de Nederiandsche ambtenaarswereld geene nieuwigheid zijn, waarvoor men behoeft terug te deinzen, en wanneer men nu eenmaal aanneemt, dat de levenslang benoemde ambtenaar wegens eene andere oorzaak dan van wangedrag, dat hij wegens ziels- of ligchaamsziekte kan worden ontslagen, zonder dat op het beginsel van onafzetbaarheiid inbreuk wordt gemaakt, dan kan men evenzeer aannemen, dat bij allen en ipso facto zeventigjarige leeftijd het eervol ontslag zal medebrengen ; het beginsel van de onafzetbaarheid zit hierin, dat de regteriijke ambtenaar geheel onafhankelijk moet zijn van de Kegering, en hoe kan deze onafhankelijkheid beter vaststaan, dan wanneer niet de Regering, maar dies interpellat!

Dit denkbeeld is niet vlugtig bij mij opgekomen, ik heb het alleen onder mij gehouden, omdat ik gehoopt had , hetzelve te zullen aantreffen in de tusschen de Regering en de Kamer gewisselde stukken; moge het thans bij de openbare beraadslaging met goed gevolg ter sprake komen.

Nog eene enkele opmerking; ik wil van deze gelegenheid geen gebruik maken, om de door niemand betwiste stelling, dat de regteriijke magt beter bezoldigd moet worden, nader aan te dringen — waar de volksovertuiging zoo vast gevestigd is als in casu, geldt het slechts eene kwestie van tijd, — doch ik wil er op wijzen, dat, waar een bestaand ambtenaar, die levenslang werd aangesteld en gedurende een aanzienlijk deel van zijne ambtelijke loopbaan onvoldoende bezoldigd werd, ten gevolge eener veranderde wetgeving ter zijde gesteld wordt op grond van hoogen leeftijd, hij aanspraak schijnt te hebben op het behoud van zijne volle wedde; men moge anders oordeelen omtrent toekomstige ambtenaren, die weten op welke voorwaarden zij hunne benoeming aanvaarden , maar voor de bestaande, die welligt eene betrekking met eene onvoldoende bezoldiging niet zouden hebben aanvaard, indien zij het levenslange genot niet beschouwd hadden als compensatie voor de geringheid, pleiten regt en billijkheid voor het voortdurende en volle genot. Zelfs alleen deze laatste bepaling, ten behoeve van den zeventigjarige gestipuleerd, zou , wanneer de

Vvetgeveude iviagt mogt terugdeinzen voor het verpligte emeritaat, reeds zeer veel nut stichten.

P. P. Q.

HOOGE RAAD. — Burgerlijke kamer.

Zitting van Donderdag, 23 April.

Voorzitter, Mr. F. de Gbeve.

Gepleit in zake:

(cassatie) de handelsvennootschap onder de firma J. A. J. Nolet en de handelsvennootschap onder de firma Janseu en van der Burg, eischers, procureur Mr. J. van der Jagt, advokaat Mr. B. M. Vlielander Hein, tegen de handelsfirma F. Lenders en (omp., verweerders, procureur Mr. M. Eyssell, advokaat

BERIGTEN.

s Gravenhage , den 25 April.

Chakles Ldcas teekent op nieuw in een paar gedrukte en verspreide bladzijden een krachtig protest aan tegen de pogingen die men

in Italië doet aan Toskane herstel der doodstraf, dat het niet wil, op

te dringen. Men wil umjicatie van wetgeving voor het gebeele ko¬

ningrijk Italië , en de regering stelt een ontwerp-strafwetboek voor, waarin de doodstraf wordt behouden; en wordt dat aangenomen, dan zal het schavot, dat sedert lang in Toscane is afgebroken, daar weder worden opgebouwd. — En waarom ? Niet omdat de noodzake¬

lijkheid of de wenschelijkheid daarvan gebleken is; maar alleen om

te voldoen aan de eischen der symetne. JJat gaat toch wel wat ver. Lucas merkt het te regt op. Iets anders is de doodstraf te behouden, waar men haar heeft, iets anders haar in te voeren

waar zij niet bestaat. Tot dit laatste mag men alleen besluiten, wanneer het bewezen is, dat de maatschappelijke orde en veiligheid dat gebiedend vordert. Unificatie en symetrie zijn zeer schoone zaken,

maar zij zijn geene menschen-levens waardig. Heeft het overige Italië

de doodstraf noodig : zeer goed, het behoude haar, maar dat is geen

reden om Toscane , dat er geene behoefte aan heeft, te noodzaken haar te herstellen.

— In het jaar 1845 werd te Amsterdam bij Johannes Muller uit¬

gegeven het Wetboek van Koophandel, met aanteekeningen van den heer C. D. Asser en vier andere regtsgeleerden. Het werk is bekend onder den naam van het Wetboek van Koophandel van de Amsterdamsche advokaten. Die losse aanteekeningen op de artikelen van

het wetboek was men gewoon in de praktijk veelvuldig en veelal met gewenscht gevolg te raadplegen. In het vorige jaar bleek dan

ook eene nieuwe uitgave daarvan noodig te zijn. Dat daarbij de aanteekeningen, die in 1845 geschreven werden, zijn herzien en hier en

daar gewijzigd, spreekt van zelve; en dat werk is door de schrijvers aan goede handen toevertrouwd; het is hoofdzakelijk verrigt door

den hoogleeraar T. M. C. Asser , terwijl de heer J. J. de Vries de schrijvers door het verzamelen der jurisprudentie is behulpzaam

In de zitting van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van

23 dezer werd in behandeling genomen het wets-ontwerp tot wijziging

der wettelijke bepalingen omtrent het voorregt der commissionairs.

Hierover hadden geene algemeene beraadslagingen plaats. De heer van

Lijnden van Sandenburg stelde voor in den aanhef van het eenig arti¬

kel, in plaats van de artt. 80—85 van het wetboek van koophandel, te

lezen: «De artt. 79—85 van het wetboek van koophandel», en aan het voorgestelde art. 80 alsdan te doen voorafgaan het volgende art.

79 : «Indien echter een commissionair m den naam van zijn lastgever heeft gehandeld, worden zijne regten en verpligtingen ook ten aanzien

van derden geregeld door de bepalingen van het burgerlijk wetboek,

onder den litel van lastgeving."

«Hij heeft ook het voorregt niet bij de volgende artikelen bedoeld.»

Het woord hierover werd gevoerd door de heeren Godefroi, Kappeyne van de Coppello, van Lynden van Sandenburg en den minister van JustilEe. De voorsteller van het amendement veranderde dit in dien zin, dat uit de tweede alinea het woord ook werd weggenomen.

Dit werd aldus gewijzigd met 27 tegen 23 stemmen aangenomen.

Groot-Brittannië. — Regtbanken van Koophandel. — De vorige lord-kanselier heeft- eene staatscommissie benoemd, om de Regering voor te lichten omtrent eene herziening van de regtsbedeeling in het Vereenigd Koningrijk. Deze commissie (the .Tudicature Commission) heeft reeds vroeger twee rapporten uitgebragt, en behandelt nu in een derde rapport de vraag, of het wenschelijk is bijzondere regtbanken van koophandel in te stellen.

Na te hebben aangetoond hoezeer in verschillende landen de regt¬

banken van koophandel uiteenloopend zijn ingerigt en hoeveel verschil van gevoelen omtrent deze inrigting wordt aangetroffen, wijst de commissie er op, dat in landen, waar die regtbanken enkel uit kooplieden bestaan , daaraan als griffier een regtsgeleerde is toegevoegd, die, hoewel geen stem hebbende bij de beslissing, toch het gewigtigste lid der regtbank wordt. Dit leidt tot de tegenstrijdigheid , dat hij , die inderdaad het proces beslist, geene verantwoordelijkheid als regter draagt. De commissie acht het van het hoogste gewigt voor den handel, dat de vonnissen der regtbanken over regtsvragen, zooveel mogelijk , met elkander in overeenstemming zijn, zoodat zij voor den handel als antecedenten kunnen worden beschouwd. Daartoe is het echter noodig, dat de regters in handelszaken zich laten leiden door de erkende regels van de wet en de beslissingen van hoogere colleges in gelijksoortige gevallen. Dit is echter alleen te verwachten van regters, die goed bekend zijn met de beginselen van het regt en met de regtspraak. De commissie vreest, op grond van de verklaringen van getuigen, die zij gehoord heeft, dat kooplieden te zeer geneigd zullen zijn, om geschillen, die voor hen worden gebragt, te beslissen naar hun eigen inzigten omtrent hetgeen regt en billijk is voor dat bepaalde geval. Daardoor zullen hunne vonnissen zó<5 weinig zekerheid erlangen , dat zij voor anderen geen leiddraad opleveren en de processen zullen toenemen, hetgeen voor den handelstand tot groot ongerief zou strekken. Handelszaken, zegt de commissie, behooren niet buiten de wet om te worden beregt, of door personen die geen bijzondere geoefendheid in het regt bezitten. Daarom gelooft zg, dat het niet wenschelijk is, in Groot-Brittannië regtbanken van koophandel op te rigten, in welke kooplieden als regters optreden. Hoezeer ook overtuigd, dat een regtbank uit kooplieden bestaande, of waarin kooplieden een beslissende stem hebben , tot verwarring en onzekerheid in de regtsbedeeling zou leiden, gevoelt zij toch levendig de nadeelen, die ongetwijfeld voortspruiten uit het gemis aan technische kennis bij regtsgeleerde regters in handelszaken. Zij gelooft, dat vele geschillen, die zonder technische of bijzondere kennis niet kunnen begrepen worden , niet behoorlijk kunnen worden beslist door den gewonen regter en een jury, maar dat daarvoor een afzonderlijke regtbank noodig is, onder leiding van een regtsgeleerden regter, met twee bekwame bijzitters, die den regter omtrent technische en practiscbe punten, die bij het onderzoek voorkomen, voorlichten en reeds door hunne tegenwoordigheid de getuigen zullen afschrikken om verklaringen af te leggen, die tot schande strekken van de regtsbedeeling. Zulk een hulp van bijzitters heeft de commissie in haar eerste rapport ook voorgesteld voor de behandeling van zaken van technischen of wetenschappelij ken aard bij de hoogere regtscolleges, en zij is reeds opgenomen bij de regeling van het opperste geregtshof. Op deze wijze worden de voordeelen verkregen, die de voorstanders der bijzondere regtbanken van koophandel van deze verwachten.

De commissie gelooft niet, dat zich iets tegen de uitvoerbaarheid van zulk een regeling verzet. Op iedere eenigzins belangrijke plaats kan van tijd tot tijd een lijst worden gevormd van handelaars, reeders of andere kooplieden in het district of andere bevoegde personen, uit welke de regter, op verzoek van partijen en ambtshalve, twee kan kiezen om naast hem zitting te nemen en hem gedurende den loop van het proces voor te lichten omtrent alles, waarin hun bijzondere kennis van dienst kan zijn. In bijzondere gevallen zou de regter ook personen mogen kiezen, die niet op de lijst staan. Maar de commissie is er ten zeerste tegen, aan zulke bijzitters een beslissende stem toe te kennen; zij wil de volle verantwoordelijkheid op den regter laten rusten. Bij hooger beroep moet evenzoo gehandeld worden. De bijzitters behooren voor hunne moeite, telkens als zij zitting hebben, eene toelage te ontvangen , doch geen andere bezoldigingDe commissie is overtuigd, dat voor een matige tegemoetkoming de diensten kunnen verkregen worden van personen, die genoegzame kennis en onafhankelijkheid bezitten om den regter de gevorderde hulp te verleenen. Hun toelage moet ten laste worden gebragt van de verliezende partij.

Drie leden der commissie, die zich in meer of mindere mate niet met het gevoelen der meerderheid konden vereenigen, hebben hunne denkbeelden in afzonderlijke nota's ontwikkeld, die bij het rappor' zijn gevoegd. (Handelsblad.)

GEREGTELIJKE AANKONDIGINGEN.

Bekendmaking.

De commissie uit het Provinciaal Geregtshof iu Zuidholland , tot

het afnemen van het examen voor het notaris-ambt gevorderd, verwittigt de belanghebbenden , dat zij tot voormeld einde zal vergaderen iu het gebouw bij bet Hof in gebruik , op Zaturdag den 16 Mei 1874 , en zoo noodig volgende dagen; en verlangt, dat de aan haar toe te zenden stukken portvrij worden geadresseerd aan den oriffier

Kïi n _• r* •,, , °

j -lluviuuiöai urexegGsuor in Z/Uianoiland.

's Gravenhage, den 14 April 1874.

De commissie voornoemd,

DeProcureur-generval, De Raadsheeren ,

A. van Galen. A. H. M. Hanlo.

Raedt van Oldenbarnevelt.

ADVERTENTIEN.

GUHMllE D'ORANGE ,

LE MARQUIS AU COURT NEZ.

Cüanson de geste to 12e siècle

MISE EN NOUVEAU L A N G A G E , pak le

Dr. W. J • A. .Tonckbloet.

f 4.75.

DEN HAAG. GEBR. BELINFANTE.

Snelpersdruk en llts»»" v»n GEBBOKBK''8 BKI.IwrAVrN. ie «rBvenlwge.