cacao, 1 tinnen distilleerslaag en 45 vaten melassie , geladen in het

schip Julius, gevoerd door kapitein K. Wijtsma, beiden in de maand

Nov. 1871 uit Suriname naar Amsterdam vertrokken; en, voor het geval, dat gemelde schepen mogten zijn aangekomen en hebben gelost, tegen betaling van vracht en verdere onkosten, de goederen, vermeld in voornoemde cognoscenienten, of, bij gebreke van dien, de waarde der in die cegnoscementen vermelde goederen aan de appellanten te verantwoorden ;

Veroordeelt de geint. tot vergoeding van de kosten, schaden en interessen, door de appellanten ten gevolge der hiervoren gemelde nalatigheid van de geïnt. in het vervullen harer verbindtenis reeds gehad en geleden of nog te hebben en te lijden, nader op te maken bij staat;

Ontzegt den appellanten het venier door hen geëischte;

Veroordeelt de geint. in do ger. gtskosten der beide instantiën;

Verklaart dit arrest, n,t-t ui zondering der veroordeeling in de geregtskosten , uitvoerbaar hij voorraad, mits zekerheid worde gesteld, en wel binnen acht dagen na het beroep in cassatie, zullende die zekerheid moeten worden aangenomen of betwist binnen acht dagen , nadat zij zal zijn gesteld.

MENGELWERK.

(Ingezonden.)

Het Hoofdbestuur der Schippers-Vereeniging Schuttevaêr, Overwegende, dat in de inlichtingen, door de Tweede Kamer publiek gemaakt over de klagten der schipperij over het spuijen met de schutsluizen te Seliellingwoude, het pligtverzuim der Amsterdamsche Kanaalmaatschappij, om het spuijen bij Koninklijk besluit te doen regelen , niet wordt begrepen ;

Maakt bij deze gelegenheid pnbliek het navolgende advies van een onpartijdig en bekwaam regtsgeleerde, den heer Mr. J. D. van Ketwich Verschuur , advokaat te Zolle, waaruit blijkt, dat de Kanaalmaatschappij de sluizen niet tot spuijen mag gebruiken, zoolang daaromtrent bij reglement van politie geene bepalingen zijn gemaakt, als bedoeld bij art. 15 der concessie, welk advies aan de Tweede Kamer is ingediend en bij dezen aan belanghebbenden wordt medegedeeld.

Het Hoofdbestuur voornoemd, Bolsward, 17 Oct. 1874. W. U. de Jong, Voorzitter,

W. J. Schuttevaêr , Secretaris.

Aan het Bestuur der Schippers- Vereeniging SchdttevaÊk.

Uwe vraag: of de Amsterdamsche Kanaalmaatschappij volgens hare concessie de «cAutsluizen bij Sehellingwoude tot spuijing mag gebruiken , zoolang daaromtrent bij reglement van politie geene bepalingen zijn gemaakt, in voege als bij art. 15 der concessie bedoeld ?

vermeen ik , na onderzoek der betrekkelijke stukken, ontkennend te moeten beantwoorden.

a. De zin der bewoordingen van het gedeelte van art. 2 der concessie, handelende over de «sluizen bij den Paardenhoek,» (zoo als dit na de laatste wijziging van 30 Junij 1868 luidt) is, naar mijne opvatting , deze : in de onderstelling , dat de concessionnaris de schutsluizen tijdelijk aan hare bestemming zal venschen te onttrekken , door ze, tot ondersteuning der uitwateringsluizen, somtijds ook tot spuijing te gebruiken , zal hij dit niet anders mogen doen dan op de wijze en met in acht-neming der voorschriften van een reglement van politie, door den Koning vast te sielien, waarbij van Staatswege tot handhaving der zooveel mogelijk vrije scheepvaart en voorkoming van ongelukken, de bevoegdheid daartoe zai worden omschreven , (bepaald), nadat de concessionnaris zelf ineen ontwerp daarvoor aan den Minister toe te zenden, zal hebben aangeduid, op welke wijze hij dit wenschelijk en uitvoerbaar acht.

Immers, na de bepalingen, in hetzelfde artikel omtrent afzonderlijke sluizen voor de scheepvaart en voor de afwatering aan de Noordzee , volgt de beschrijving van de vereischte drie schutsluizen bij den Paardenhoek (waarnevens meerdere spuisluizen zullen komen, waaromtrent wordt bedongen : »Het gebruik van de schutsluizen tot spuijing zal zijn onderworpen aan de bepalingen van het in art. 15 bedoelde reglement van politie;» — dit art. 15 bedingt een door den Koning vast te stellen reglement van politie op het gebruik der werken ; bet bepaalt bovendien reeds in het algemeen! dat daarin bepalingen zullen (niet kunnen) worden opgenomen omtrent het doen van spuijingen , — en legt aan den concessionnaris de verpligting op om een ontwerp van zoodanig reglement zes maanden vóór de openstelling aan den Minister in te zenden.

In de benaming scAuisluizen , althans bij werken , waar ook van «/jui'sluizen, sluizen tot afwatering of andere sluizen gesproken wordt, ligt reeds het verbod opgesloten om die tot 6puijing te gebruiken , voor zoover dit niet uitdrukkelijk vergund wordt; de aard der zaak brengt mede, dat dergelijk vreemd gebruik, zijnde eene gedeeltelijke onttrekking aan hare bestemming, d. i. eene benadeeling van de belanghebbenden , regeling vordert en niet aan willekeur kan overgelaten worden,

" Men vindt hier dus : of een tijdelijk verbod, totdat debepalingen omtrent zoodanig gebruik zullen gemaakt zijn , öf, wat op hetzelfde

neerkomt. net beding eener vóóraj te maten oepericing vauuat n«vcugebruik.

Dat gebruik wordt aan die beperking *onderworpen;* zoolang deze dus nog niet is geformuleerd, is de aard en de uitgestrektheid der bevoegdheid tot dat gebruik geheel onzeker; zoolang de bedongen beperking niet is omschreven en geregeld, is de bevoegdheid om met de schutsluizen te spuijen niet omschreven en bestaat zij dus niet.

Kon men aannemen , dat er reeds eene vergunning in het algemeen bestond krachtens of blijkens de besproken zinsneden, dan zou toch zoolang die bepalingen, waaraan het gebruik wordt onderworpen, nog niet bestaan, dit beding daaromtrent als eene opschortende voorwaarde werken, dat is : de uitvoering, de gebruikmaking van de vergunning, kon ook volgens die opvatting inmiddels nog geen plaats vinden.

En dit alles klemt te meer bij de zeer bijzondere omstandigheid , dat het van den concessionnaris zeiven afhangt om de vereischte omschrijving van de vergunning,— als men wil van de in het algemeen vaststaande beperking, in het leven te roepen; hij zelf moet, volgens art. 15, die omschrijving ontwerpen en aan den Minister aanbieden, hetgeen hij blijkbaar verzuimd of nagelaten heeft.

De eenvoudige en natuurlijke beteekems van ae zinsneae van art. 2 omtrent de spuijing is derhalve : dat spuijing door de schutsluizen niet anders gedoogd wordt, dan onder de bepalingen van het, volgens art. 15 vóór dat gebruik nader te maken reglement van politie, en dat aizoo eerst na de vaststelling van dat reglement, waarbij de vereischte voorzorgen daaromtrent zullen geregeld worden , dat gebruik van die schutsluizen zal kunnen gemaakt worden.

6. Uit de geschiedenis der concessie, d. i. van de verschillende wijzigingen, welke zij achtervolgens heeft ondergaan en uit hetgeen in verschillende officiële stukken omtrent de bestemming der sluizen is verhandeld, wordt bovendien de bedoeling der quaestieuse zinsnede

zoo zeer in den voormelden zin der woorden bevestigd, dat daardoor alle twijfel onmogelijk schijnt.

Afzonderlijk gebruik is bij deze werken het heerschend beginsel geweest; de onbelemmerde en veilige doorvaart voor de schepen, zooverre eene afsluiting door sluizen dit mogelijk maakt, was daarvan de onmiskenbare reden.

Van de sluizen aan de Noordzee is altijd ééne bepaaldelijk bestemd geweest en gebleven tot afwatering, de beide andere uitdrukkelijk voor de scheepvaart; hieromtrent is geenerlei verandering gemaakt.

Voor de sluizen bij den Paardenhoek, die vroeger, volgens de omschrijving van het werk in de wijziging van 25 Junij 1862, bij Pampus waren ontworpen , was dezelfde afzonderlijke bestemming voorgeschreven ; daar zou komen: eene ^schutsluis, voor de scheepvaart bestemd,* terwijl »de verdere sluizen voldoende moesten zijn voor de behoeften der uitwatering;»

daarna zijn eerst bij de wijziging van 15 Nov. 1865, zonder eenige verdere verandering, tot de onderwerpelijke vraag betrekkelijk, alleen de woorden: «voor de scheepvaart bestemd» weggelaten, hetgeen van zijde der Kanaalmaatschappij wordt voorgesteld als eene hoogst onschuldige stijlverbetering, door weglating van »een zinledig pleonasme , terwijl het woord schutsluis die bestemming reeds voldoende uitdrukte» (zie o. a. n°. 118 van »de voornaamste officiële stukken over het Kanaal door Holland op zijn Smalst,» Amst. 1872 , blz. 264 en volg.);

eindelijk is bij de wijziging van 30 Junij 1868, bepaald, dat hier zouden komen (behalve de vroeger voorgeschreven spuisluizen) drie schutsluizen, in plaats van ééne ; — die twee bijgevoegde werden geheel bekostigd uit eene nieuwe Rijks-subsidie; het eenig motief, voor die subsidie aangevoerd, was het belang van de scheepvaart; de maatschappij, die verpligt was met andere sluizen te voorzien in voldoende uitwatering, wenschte echter nu deze drie schutsluizen tevens mede dienstbaar te maken tot bijstand voor de waterloozing, blijkens de ook nu eerst gemaakte wijziging van de laatste zinsnede van dit onderdeel van art. 2 , daarin bestaande, dat nu niet meer als vroeger »de verdere sluizen (alleen; voldoende moeten zijn voorde uitwatering,» maar «de «cAwtsluizen met de overige spuisluizen daarvoor voldoende moeten zijn; maar hiervoor werd te gelijk in eene geheel nieuwe zinsnede bijgevoegd de onderwerpelijke bepaling; «het gebruik van de schutsluizen tot spuijing zal zijn onderworpen aan de bepalingen van het in art. 15 bedoelde reglement van politie.»

Hieruit blijkt, dat, hoezeer de weg tot gemengd gebruik reeds eenigzins gebaand was door de verkregen verwijdering der uitdrukkelijke afzonderlijke bestemming voor de scheepvaart (het zoogenaamd «pleonasme»), de Regeering toch de bezwaren van de harerzijds geraadpleegde deskundigen en collegiën tegen het gemengd gebruik deisluizen , hetwelk deze «onraadzaam, zoo niet onmogelijk» achtten (memorie van beantwoording van het voorloopig verslag der commissie van rapporteurs voor het ontwerp van wet van 8 Mei 1868, van de ministers Fock en van Bosse, § 5, opgenomen in »de voornaamste officieele stukken i. 131 en volg.) van zoo groot gewigt heeft geacht, dat zij de bepaling van art. 15, waarbij reeds voor »het doen van spuijingen,« dat is van alle spuijingen, met welke sluizen ook, door de Regeering nadere bepalingen, vóór de openstelling te reglementeeren , waren voorbehouden , — niet toereikend oordeelde tot voorkoming van de groote bezwaren en gevaren van gemengd gebruik en alzoo bijzonder daarvoor in nog strengere be woordingen, afzonderlijk en uitdrukkelijk de onderwerping aan die nadere politie-bepalingen heeft bedongen, die geen gezonden zin zou hebben , uls zij niet beteekende, om het gemengd gebruik van die bepalingen afhankelijk te stellen, d. i. de nadere omschrijving van de wijze, waarop dit zou geoorloofd zijn, aan zich te behouden.

Indien al (des neen) de algemeene bepaling van art. 15 kon gezegd worden slechts een voorbehoud te bevatten, waarvan de Regeering al of niet gebruik kon maken, en bij gebreke waarvan het doen van spuijingeu onbeperkt zou vrijstaan , — de in art. 2 bijgevoegde nieuwe en speciale bepaling zou een «zinledig pleonasme» zijn, als zij niets meer beteekende; zoowel hare strengere uitdrukking als hare opzettelijke tusschenvoeging wraakt dergelijke uitlegging.

De oorzaak van de onderwerpelijke beperking, de daaraan verbonden bedoeling van de Regeering, die ze bedong, om namelijk het gemengd gebruik niet zonder vooraf te nemen voorzorgsmaatregelen tegen gevaren of benadeeling van de scheepvaart toe le staan , — welke bedoeling uit deze geschiedenis onmiskenbaar blijkt, bevestigt den ook od zich zelve duideliiken zin der bewoordingen , als boven vermeld.

Dat het voorloopig reglement van politie, vastgesteld bij Kon. besluit van 29 Mei 1872 , S. 52, geenerlei bepalingen bevat noch omtrent spuijingen in het algemeen, noch omtrent spuijingen door schutsluizen . kan niet aaneemerkt worden als een stilzwijgenden afstand van

zijde der Regeering van de be iongen beperking; eene uitdrukkelijke ontheffing hiervan zou vereischt worden om het onbeperkt gemengd gebruik te wettigen.

Al kon hieromtrent overigens twijfel bestaan, de 2de zinsnede van art. 15 der concessie is daarvoor beslissend: het hing van den concessionnaris zei ven af, om, als hij, door de omschrijving der bedongen beperking , de vergunning tot gemengd gebruik wilde doen tot stand komen, de bepalingen daarvoor te ontwerpen , en aan den Minister in te zenden. Zoo lang hij dit niet deed, moet hij geacht worden aan die vrijheid nog geene behoefte te hebben. Hij kan zich niet bezwaard achten over het gemis van die omschrijving; maar in alle geval: zoo lang deze niet bestaat zonder uitdrukkelijke nadere overeenkomst daaromtrent, bestaat de vergunning niet. Had hij ze ontworpen, doch de Regeering ze overgeslagen , het stond hem vrij er op aan te dringen ze vorderen.

Op deze gronden vermeent de ondergeteekende s. m.j. de gestelde vraagd ontkennend te moeten beantwoorden.

Zwolle, 5 Oct. 1874. {get.) J. D. van Ketwich Verschuur,

Advokaat.

HOOGE RAAD. — Hamer v»u StrafxaUen.

Zitting van Maandag, 23 November.

Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape.

I. Uitspraak gedaan in zake:

lo. F. A. H. Brouwers en F. G. H. Brouwers, tegen een arrest

van het Hof in Limburg. Verworpen.

2°. en 3". Jhr. S. E. J. M. van Nispen tot Sevenaer, tegen een vonnis van het Kantongeregt te Tilburg. Het beroep tegen het eene vonnis verworpen. Het andere vonnis vernietigd en den gereq. veroordeeld in twee boeten van f 10.

40. P. van de Ruit, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Verworpen.

50. W. J- Heystek, tegen een arrest van hetzelfde Hof. Verworpen.

6°. E. Schiphuis, tegen een arrest van het Hof in Groningen. Verworpen.

70. R. Janzen, tegen een arrest van het Hof in Noordholland. Verworpen.

80. J. Nieboer, tegen een vonnis van het Kantongeregt te Har= derwij k. Het vonnis vernietigd en de zaak verwezen naar de Regtbank te Arnhem.

9o. J. de Birk, tegen een arrest van het Hof in Utrecht. Geroyeerd van de rol.

II. Conclusie genomen in zake :

1". den ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kantongeregt te Zevenaar, tegen een vonnis in zake B. Hendriks, weduwe van S. Snijders, en M. Snijders. Adv.-gen. Römer concludeert tot vernietiging vau het vonnis en verwijzing der zaak naar de Regtbank te Arnhem. Uitspraak 14 December.

2o. H. Neep, tegen een arrest van het Hof in Drenthe. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 14 December.

III. Behandeld het beroep van :

lo. B. Swart, tegen een arrest van het Hof in Zuidholand. Rapp., raadsh. Schuurman. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 14 December.

2°. J. Drenth en A. Slor of Noordhof, tegen een arrest van het Hof in Groningen. Rapp., raadsh. Jolles. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 14 December.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

ÜjBij Z. M. besluit van den 15 dezer, is de jaarwedde van den commissaris van politie te Hoorn verhoogd met f 400 en alzoo vastgesteld op f 1400.

REGTSGELEERDE UITGAYEN.

ITALIAANSCHE LITERATUUR.

Cakraba, Prof. Fr., Opusooli di diritto criminale. Vol. IV, in 8».,

p. 622. Lucca, Giusti.

Gemiqnani, Avv. A., Dove si va ? Dei matrimoni lagittimi e illegittimi, osservazioni pratiche con lettera adesiva del Prof. Fr. Caf.uaka. In 18°., p. 30. Lucca, Serchio.

Baudana-Vaccolini, C., Commento al codice civile del regno dTtalia. Vol. I, Fase. 21—22. In 8°., p, 1057—1216. Roma , SalviuCCI,

ADVERTENTIEN.

Bij GEBR. BELINEANTE, te's Ilage, ziet het licht:

BESLISSINGEN

OP

GESCHILLEN VAX BESTUUR,

1861-1870.

Sedert de wet van 21 Dec. 1861 (Staatsblad n°. 129) eene nieuwe zamenstelling en werkkring van den Raad van State heeft in het leven geroepen, heeft zich gedurende eene reeks van jaren ten aanzien van vele vraagpunten van administratief regt eene vaste jurisprudentie gevormd , die de mindere administratieve autoriteiten vooral tot een belangrijken leiddraad kan strekken in voorkomende gevallen. De uitgevers van het werk: Raad van State, geschillen van bestuur, oordeelden het dus riet ongepast die jurisprudentie, bij wijze van zakelijk extract, en waar het aankomt op het zoogenaamde regtspunt, kortelijk zamen te vatten, voorloopig over een tiental jaren, in alphabetische orde , met weglating alzoo van de motieven, die te vinden zijn in de gemelde verzameling en van dat bloot feitelijke, hetwelk voor de waardering van het regtspunt in zeker opzigt van geen belang is te achten. Daar de opname van dat regtspunt in den vorm van vragen een volledig verband houdt niet bedoeld werk, zal dit extract door de iuteekenaren op de complete verzameling ongetwijfeld met belangstelling worden ontvangen, en kan het als het ware als een beredeneerd register beschouwd worden op de tien eerste deeien.

Maar ook voor hen , die de.-'.e tien deeien niet bezitten , en tegen de aanschaffing van het geheel, wegens de uitgebreidheid , bezwaar hebben, kan dit extract tot zekere hoogte de tien eerste deeien, waarvan de prijs ruim f GO bedraagt, vervangen , en zijn dus de autoriteiten en allen, die op de hoogte van de contentieuse regtsmagt moeten blijven , nu in staat gesteld een overzigt te erlangen van de Koninklijke besluiten, die in 1861 —1870 zijn genomen, en de geheele verzameling eerst van het 11de deel af aan te koopen.

De prijs van dit uittreksel bedraagt slechts f 2.

Daaraan kunnen zich aansluiten Deel XI—XIII (1871—1873) van de verzameling Raad van State, geschillen van bestuur, waarvan de prijs bedraagt f 2J.-2S.

Van den loopenden jaargang (Deel XIV) zijn ruim 20 vel bereid» verschenen. Prijs f 0-25 per vel.

Bij dezelfden ziet het licht:

DB RECHTSVERHOUDING

ttjsschen

TREKKER EN ACCEPTANT,

door

Mr. J. A. LEVY,

A-dvokaat te Amsterdam.

Prijs ƒ 1.50.

Snelpersdruk en uitgave van (JEBRUEDEBS BELUVFANTE » te 's «Sravenliage.