No- 2SG5.

O. eindelijk, dat ook de omstandigheid, dat die voorlezing heeft plaats gehad in tegenwoordigheid dier getuigen, uitdrukkelijk is vermeld in het slot der acte, aldus luidende:

«Gedaan en gepasseerd .... in tegenwoordigheid van Dirk Stortenbeker, winkelier, en Abraui Mulder , veldwachter , beiden wonende te Woubrugge, ala getuigen ten deze verzocht»/;

waaruit blijkt, dat alle de voormelde handelingen zijn «gedaan» en de daarvan opgemaakte acte «gepasseerd» is in tegenwoordigheid der getuigen, en dat dus ook de bovengemelde voorlezing in hunne tegenwoordigheid hoeft plaats gehad ;

O., dat het bestreden testament derhalve aan de vereischten deiwet voldoet en mitsdien behoort te worden gehandhaafd ■

Gezien art. 986 B. W. en art. 56 B. R. ;

Doet te niet het hooger beroep en het vonnis van de Arrond Regtbank te Leyden , op den 13 Maart 1866 tusschen partijen gewezen , waarvan is geappelleerd;

Kn , op nieuw regt doende ,

Ontzegt aan de geïntimeerden, oorspronkelijk eischers, hunne bij dagvaarding van den 23 en 24 Junij 1865 ingestelde vordering; en

Vei oordeel t hen in de kosten, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep, ook in die, aan de zijde van den mede-geïnt. gevallen.

(Gepleit voor den appellant Mr. W. Wintgens , en voor de geïntimeerden Mrs. J. G. Rochussen en B. J. H. van Blaricum.)

ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEN. arrondissements-regtbank te almeloT===

IturgerlijUe kamer.

Zitting van den 14 September 1864.

Voorzitter, Mr. J. Ka ut.

Muur en verhuur eene wederkeerige overeenkomst, waarvan iedere der partijen de nakoming of ontbinding kan vragen , onverschillig of zy zelve die is nagekomen, ten ware van dit beginsel bij de wet oj de overeenkomst zij afgeweken.

De regtsvordering tot schadevergoeding van art. 1303 B W. is eene accessoire actie, die niet afzonderlijk of als hoo'fdvordenng kan ingesteld worden.

G. J. Ottink, wonende in Eppenzolder, gemeente Haaksbergen, eischer, procureur G. Peppels ,

tegen

H. J. Goossens, wonende in Eppenzolder, gemeente Haaksbergen, gedaagde, procureur Mr. B. G. ten Pol.

De Regtbank enz.,

Ten aanzien der daadzaken:

Overwegende, dat de eischer , bewerende, dat, blijkens door hem overgelegde acte, gepasseerd voor den notaris Jordens te Haaksbergen den 23 Oct. 1862 , de eischer en de ged. hebben aangegaan eene overeenkomst van huur en verhuur, waarbij de eischer aan de ged. heeft verhuurd: a. een molen, genaamd de Ottinkmolen, gelegen in Eppenzolder, gemeente Haaksbergen, met staand en loopend werk zoo ais de eischer een en ander toen in gebruik had; b. den molenberg en twee ellen gronds rondom dien berg, benevens den bij dien molen gelegen kamp heide en geeultiveerden grond, groot ongeveer 2 bunders; c. een behoorlijk woonhuis, door den eischer op voorschreven kamp gronds te bouwen, en zulks onder anderen op de navolgende voorwaarden: 1". de huurtijd is zes achtereenvolgende jaren, ingegaan den 1 Mei 1863; en 2". de jaarlijksche huurprijs bedraagt f 275, welke telken jare in twee termijnen, ieder van de helft van den huurprijs, moet worden betaald, voor het eerst bij den aanvang der huur, de tweede termijn op den 1 Nov. daaraanvolgende, en zoo verder op den 1 Mei en den 1 Nov. van ieder jaar, dus telkens een half jaar vooruit; voorts dat ged. op 1 Nov. 11. aan den eischer niet heeft betaald den tweeden termijn, of de helft van den huurprijs over het jaar, ingegaan den 1 Mei 1863, en daarvan nog schuldig is de som van ƒ 134.24,— de ged., na vruchtelooze sommatie tot betaling van evengemelde som, heeft gedagvaard, ten einde de voorschreven tusschen den eischer en de ged. bestaande overeenkomst van huur en verhuur der daarbij omschreven goederen te hooren verklaren ontbonden , met veroordeeling van ged. om die goederen te ontruimen en ter beschikking van den eischer te stellen, en aan dezen te vergoeden alle kosten, schaden en interessen , ter zake geleden of nog te lijden, te liquideren volgens de 1 wet, en verder in de kosten van het geding, onder verklaring, dat het vonnis in deze voorioopig kan worden ten uitvoer geleed •

0., dat, op de dien-overeenkomstig door eischer genomen conclusie de ged., zonder zijne als voren beweerde nalatigheid te ontkennen' met overlegging van het na te melden exploit van sommatie, heeft geantwoord, dat aan de voorwaarde, waaronder de voormelde huur én verhuur tusschen partijen onder anderen aangegaan is : » dat de eischer een behoorlijk woonhuis, zoodanig als daarbij is omschreven , zoude bouwen op den bij den molen gelegen kamp gronds , en gereed opleveren uiterlijk op den 1 Nov. 1863 , door den eischer niet is voldaan ; dut eischer, bij exploit dd. 30 Alaart jl., door ged. is gesommeerd om, nog binnen eene week na dato, een begin te maken met het bouwen van dat huis, en hetzelve achtereenvolgens af te maken, en, bij nalatigheid om hieraan te voldoen , in gebreke is gesteld en verantwoordelijk voor alle kosten, schaden en interessen; dat een verhuurder, uit den aard der overeenkomst, onder anderen verpligt is het verhuurde te leveren, en, in gebreke blijvende met I de levering van een aanzienlijk of gewigtig deel van het verhuurde goed, niettegenstaande hij daartoe is in gebreke gesteld, niet bevoegd is om van den huurder ontbinding der huur-overeekomst mot 1 schadevergoeding te vorderen op grond van wanbetaling, en de < eischer uit dien hoofde in zijn eisch behoort te worden verklaard 1 niet-ontvankelijk, in allen gevalle die aan hem behoort te worden ' ontzegd, niet veroordeeling in de kosten; terwijl ged., op grond van ' de voorschreven beweerde nalatigheid van den eischer, voorts 1 eisch doende in reconventie, heeft geconcludeerd: dat de eischer, ged. in reconventie, zal worden veroordeeld om aan de ged., eische- ' res in reconventie, te vergoeden de kosten , schaden en interessen , ( reeds geleden of nog te lijden door het niet-bouwen van een behoor- J lijk woonhuis op het verhuurde goed, waartoe ged. in reconventie C verpligt was, alles te liquideren volgens de wet, met veroordeeling 1 van ged. in reconventie in de kosten ;

O., dat de eischer in conventie zijne nalatigheid in het bouwen 1 van een woonhuis, ingevolge overeenkomst, niet heeft ontkend, f doch den eisch in reconventie heeft betwist, als zullende zijn in v strijd met de wet; l

■ In regten: g

0., dat zich dienvolgens deze vragen ter beslissing voordoen : ë

1". of een verhuurder, die zelf aan zijne verbindtenis niet heeft voldaan , niettemin tegen den huurder kan vragen ontbinding van de i huur-overeenkomst, op grond, dat deze zijne verpligting niet is nage- 0 komen; s

2o. of eene vordering tot vergoeding van kosten, schaden en 11 interessen , op grond van nalatigheid in de contractuele verpligting , t< ontvankelijk is, wanneer daarbij niet vooraf entevens de ontbinding v van de overeenkomst wordt gevraagd; ti

0. ad I11™ , dat huur en verhuur is eene wederkeerige overeenkomst , en in zoodanige overeenkomsten de oorzaak der verbindtenis voor beide partijen ligt in de overeenkomst, zoodat ieder derzelve voor zich de nakoming, of bij, gebreke van nakoming, de ontbinding der overeenkomst kan vragen, onverschillig of zij zelve die overeenkomst is nagekomen, immers ten ware van dit beginsel bij de wet of de overeenkomst zelve bepaaldelijk zij afgeweken0;

0., dat mitsdien in casu, hoewel de eischer aan zijne verpligting uit de bedoelde huur-overeenkomst niet geheel heeft voldaan hij niettemin bevoegd moet worden geacht om, op grond, dat de 'sred in de vervulling harer daaruit voortvloeijende verpligting nalatig is gebleven, tegen deze de ontbinding dier overeenkomst te vragen met vergoeding van kosten, schaden en interessen, eu de eisch in conventie derhalve moet toegewezen worden;

0., ad II1""., dat ten aanzien van wederzijdsche overeenkomsten bij art. 1303 13. W. is vastgesteld, dat diegene, ten wiens opzigte de verbindtenis niet is nagekomen, de keuze heeft om de andere partij iudien zulks mogelijk is, tot de nakoming der overeenkomst te noodzaken , of derzelver ontbinding te vorderen met vergoeding van kosten , schaden en interessen;

0., dat de regtsvordering tot schadeloosstelling, bij dit artikel gegeven , is verbonden aan die van de ontbinding, en alzoo behoort

tot ue accessoire acuen, wcnvc niet aizonderlijk of als hoofdvorde-

Iring' Kunnen nigesieiu wurueu;

0., dat ontbinding eener overeenkomst, ingeval eene der partijen aan hare verpligting niet voldoet, niet van regtswege plaats heeft maar in regten moet worden gevraagd; *'

10. , dat mitsdien de vordering van de eischeresse in reconventie bij welke, op grond der nalatigheid van den eischer in de voldoening aan zijne contractuele verpligting, schadevergoeding gevraagd wordt zonder dat daaraan vooratgaande verbonden is eene vorderine tot ontbinding der tusschen partijen bestaande overeenkomst is in strijd met de wet, en alzoo niet-ontvankelijk is ; '

Gezien artt. 1302 en 1303 B. W., en artt. 52 en 56 B R ■

Regt doende in conventie, • ■ >

Verklaart de voorschreven tusschen den eischer en de ged blii kens acte gepasseerd voor den notaris G. Jordens te Haaksbe'rgen, den *3 Oct. 1862, bestaande overeenkomst van huur en verhuur de^ daarbij omschreven en hiervoren vermelde goederen ontbonden ■

Veroordeelt de ged. dienvolgens om die goederen te ontruimen, en ter beschikking van den eischer te stellen , en om aan den eische^ te vergoeden alle kosten, schaden en interessen, te dezer zake sreleden of nog te lijden, te liquideren volgens de wet -

Verklaart, dat dit vonnis voorioopig zal kunnen Worden ten uitvoer gelegd, niettegenstaande hooger beroep;

En, regt doende in reconventie,

Verklaart de ged., eischeresse in reconventie, niet-ontvankelijk in haren eisch;

Veroordeelt de ged. wijders in alle kosten van het geding zoo in conventie als in reconventie.

ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE HEERENVEEN.

littiner van Strnrzuken.

Zitting van den 3 Januarij 1866.

Voorzitter, Mr. M. A. Eekhout.

Kan de daad van hem, die een halve bos roggestroo, over den wagen verspreid, in Friesland brengt, terwijl de veepest in ons Rijk heerscht, worden beschouwd als invoer van stroo tot wering van besmetting verboden bij het provinciaal reglement van genoemde provincie van 20 Sept. 1865? — Neen Hoe groot moet de hoeveelheid stroo zijn, om volgens dat 'reglement als invoer beschouwd te kunnen worden ? — Niet beslist.

Het Openb. Min., tegen J. Lammerts c. s.

De Regtbank enz.,

Gezien de dagvaarding, den 11 Dec. 1865 aan de beklaagden beteekend, houdende beschuldiging van gezamenlijk en in vereeniging met elkander, op den 23 Oct. jl. , op een wagen te hebben ingevoerd eene hoeveelheid stroo, uit de gemeente Groningen in de provincie Friesland, onder de gemeente Opsterland, terwijl de veepest in ons Rijk is heerschende;

Gehoord de voorlezing van het proces-verbaal van aanklagte, tegen de beklaagden opgemaakt door Z. L. lioonstra, buitengewoon veldwachter van de gemeente Opsterland, wonende te Siegerswoude den 23 Oct. 1865; '

Gehoord het requisitoir van het Openb. Min., genomen door den heer Mr. Servatjds, subst.-officier van justitie bij deze Regtbank, in de zitting van den ï2Dec. 1865 , dat de Regtbank de beklaagden schuldig verklare aan nalatigheid om te voldoen aan eenen in het algemeen belang van den veestapel vastgestelden maatregel, in vereeuiging met elkander, door in de provincie Friesland eene hoeveelheid stroo in te voeren, terwijl de veepest in ons Rijk heerschende was ; en hen mitsdien, uit krachte van artt. 207 en 227 Strafvord art. 1 var. het reglement tot voorkoming van de overbrenging In Friesland van de runderpest van den 20 Sept. 1865 , art? 5 der wet van 9 Julij 1842 (Stbl.n'. 21), artt. 52 en 55 Strafregt en art. 1 der wet van 22 April 1864 (Stbl. n>. *29) , veroordeeld ieder tot betaling eener geldboete van J 25 en ieder solidair in de kosten, verhaalbaar bij lijfsdwang, niet bepaling, dat de boeten, zoo de ver- I oordeelden haar niet betalen binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, zullen worden vervangen voor ieder hunner door eene gevangenis-straf van vijf dagen ;

Gehoord de beklaagden in hunne middelen van verdediging; Overwegende, dat bij het onderzoek ter teregtzitting door een aldaar voorgelezen proces-verbaal van den 23 Oct. 1865 , opgemaakt door Z. L. Boonstra, buitengewoon veldwachter der gemeente Opsterland , op den eed, bij den aanvang zijner bediening gedaan door de nader in judicio onder eede afgelegde verklaring van dien beambte, eu door de bekentenis der beklaagden, wettig en overtuigend is bewezen:

dat de beklaagden, op den 23 Oct. 1865, en dus terwijl de veepest in ons Rijk was heerschende, van uit de provincie Groningen met een wagen , bespannen met een paard, over de grenzen der provincie Friesland in de gemeente Opsterland zijn gereden, terwijl eene geringe hoeveelheid van hoogstens een halve bos roggestroo op den wagen verspreid lag;

0., dat dit feit door het Openb. Min. ten onregte is gequalificeerd : het invoeren van eene hoeveelheid stroo in de provincie Friesland, terwijl de veepest in ons Rijk is heerschende verboden bij provinciaal reglement tot voorkoming van de overbrenging in Friesland van de runderpest van 20 Sept. IS65, goedgekeurd bij Kon. besluit van 26 Sept. deszelfden jaars en straf baaigesteld bij art. 5 der wet van 9 Julij 1842 (Stbl. n'. 21);

0. toch, dat het verbod bij art. 1 van genoemd reglement, van invoer van stroo in de provincie Friesland, zoolang de veepest in ons Kijk of in een der naburige rijken is heerschende, geenszins de strekking kan hebben om hel binnenkomen in de provincie Friesland met iedere, ook nog zoo geringe, hoeveelheid stroo te verbieden; dat toch het binnenkomen over de grenzen, ook met de geringste hoeveelheid stroo, in ieder geval te qualificeren als invoer, zoude leiden tot groote ongerijmdheden , omdat dan ook het komen over de gren-

i- zen met eenige stroohalmen in de klompen, of met eenig stroo iR

- een rijtuig, waardoor personen vervoerd worden, en wel allee»

- tot verwarming van de voeten , of zelfs het dragen over de greiwe"

- van eene enkele stroohalm , verboden zoude zijn;

e 0. , dat nu in casu de hoeveelheid stroo , welke zich op den wageo ij. bevond, zoo uiterst gering was, dat, wei verre dat hier aan invoer van stroo, in den zin van het bovenvermeld provinciaal reglement, g zoude kunnen worden gedacht, het daarentegen allezins aannemelijk ij is te achten, dat de eerste bekl., zoo als hij heeft opgegeven, het 1. halve bosje stroo op den wagen heeft gespreid, om zich" de voeten s warm of zindelijk te houden ;

, O., dat alzoo het als bewezen aangenomen feit noch misdaad' n noch wanbedrijf, noch overtreding oplevert, en de beklaagden v»"

alle regtsvervolging te dier zake behooren te worden ontslagen; j Gezien art. 210 Strafvord.;

Regt doende enz.,

, Verklaart, dat het als bewezen aangenomen feit noeh misdaad, . noch wanbedrijf, noch overtreding oplevert;

Ontslaat de beklaagden van alle regtsvervolging te dier zake;

Ue kosten te dragen door den Staat.

! MENGELWERK.

1 Mr. ROMB. HOGERBEETS ,

• van wiens brief in Weekbl. ii». 28S4 het vertaald gedeelte is overgenomen, dat tegen de doodstraf handelt, en in het aangehaalde

: werk van Prof. H. W. Tijdeman voorkomt, is nooit predika»1

• geweest, welk woord d£ar bij vergissing is ingeslopen. «Hij was een ; oprecht Hollander, een wijs rechtsgeleerde, een welsprekend rede; naar, een groot theologant, een vroom Christen, en een raedtshee'

van zoo bezet een gewisse, dat de heer de Groot hem een voorbeeldt van een volmaekt rechtsgeleerde noemde, hem houdende voor zoo vromen man als ooit Sollandt had gedragen.« Zie Brandt Bis' torie van de Groot, 1727, p. 339. De brief wordt in het oorspronkelijke Latijn en in zijn geheel gevonden in de Praestantium & eruditorum virorum epistolae ecclesiasticae et theologicae, Epist. 425, Edit. in folio, p. 696—698, en ook in het Academisch Proefschrij1 van Mr. A. E. J. Modderman, Leyden, 1863, p. 114, ;n not» aangehaald. ■'

hooge raad. — kamer vau strafzaken.

Zitting van Maandag, 28 Januarij.

Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden.

I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake:

D. Sienders c. s., tegen een arrest van het Hof in Gelderland' Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak Febrnarij. °

II. Behandeld het beroep van ;

1°. Ph. Veen c. s., tegen een arrest van het Hof in Noordholland; rapp., raadsh. Jolles; gepleit Mr. Ph. A. Haas Az., van Amsterdam. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 5 Februarij-

2°. N. J. Th. Hölzer, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland; rapp., raadsh. Huguenin; gepleit Mr. J. J. van Geun«' Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 5 Februarij.

3». J. van de Wetering, tegen een vonnis van het Kantongereg' te Elburg ; rapp., raadsh. Voorduin. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 12 Februarij.

Zitting van Dingsdag, 29 Januarij.

I. Uitgesteld tot 19 Februarij de uitspraak in zake:

J. W uis c. s., tegen een arrest van het Hof iu Noordholland'

II. Uitspraak gedaan in zake:

P. H. Weerts, tegen een vonnis der Regtbank te Maastricht Verworpen.

Hl. Behandeld het beroep van:

1°. den officier bij de Regtbank te 's Bosch, tegen een vonnis i® zake L. van Meerwijk ; rapp., raadsh. Wintgens; gepleit Mr' J. Kappeyne van de Coppello. Adv.-gen. Karseboom concli' deert tot verwerping. Uitspraak 13 Februarij."

2°. denzelfden, tegen een vonnis in zakeA. H. E. Bekker; rapp-' raadh. Wintgens. Adv.-gen. Karseboom concludeert tot verwerping. Uitspraak 13 Februarij.

3'. E. van Urk, tegen een arrest van het Hof in Noordholland; rapp., raadsh. Jolles. Adv.-gen. Karseboom concludeert W' verwerping. Uitspraak 13 Februarij.

Zitting van Woensdag, 30 Januarij.

I. Uitspraak, gedaan in zake :

1". den minister van Finantiën, tegen een arrest van het Hof i" Zuidholland in zake A. Holleinan. Verworpen.

2°. den ambtenaar van het Openb. Min. bij het Kantongeregt ts Haarlem, tegen een vonnis in zake F. van Gerven. Se' vonnis vernietigd en de gereq. veroordeeld tot eene geldboete van f 6.

3". C. van Es, tegen een arrest van het Hof in Noordbrabant'

Verworpen.

4°. den officier bij de Regtbank te Zwolle, tegen een vonn'8 in zake W. Smank. Niet-ontvankelijk verklaard.

5". A. J. Hulst, tegen een arrest van het Hof in FrieslandVerworpen.

II. Behandeld het beroep van:

1". B. Kool, tegen een arrest van het Hof in Noordholland; rapp., raadsh. van der Sande. Gepleit Mr. J. G. RochussenConclusie bepaald op 5 Februarij.

2°. A. B. Lindenhovius, tegen een arrest van het Hof in Overijssel ; rapp., raadsh. Voorduin. Gepleit Mr. G. BelinfanteConclusie bepaald op 5 Februarij.

BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ.

- - j

Bij Z. M. besluit van den 27 dezer, n". 23, is benoemd tot procureur bij de Arrond.-Reglbank te Rotterdam , Mr. H. Trostortti plaatsvervangend kantonregter in het 2de kanton en advocaat aldaar-

BERIGTEN.

's Gravenhage , den 30 Januarij.

Groot-Brittannië. — De bezoldigingen, die de hooge regterlijk® ambtenaren in Engeland ontvangen , zijn als volgt :

De Lord justice, presidentjvan het Hof van appel en te gelijkert'j" master of the rolls, 6000 p. st. (/' 72,000); de vice-kanselier 500 p. st. (7' 60,000); de Lord Chief justice van het Geregtshof der lv°' ningin 8000 p. st. (ƒ 96,000); de overige regters van het Hof appel ieder 5000 p. st.: de Chief justice (opperregter) vandecivie^ Regtbank en de Chief Baron van het zwarte boek, ieder 7000 p>s' (f 84,000); de regters bij de geregtshoven ieder 5000 p. st. (f 60,0°®*^

Sneljiernilruii eu uitgave van 8038ilOKOJK

■>a.lf.lsri]lAWnnV A» 9 u ..k.runl>aira

i

nnuKiif Aiiini *c m