auteur der geïntimeerden die feiten, in privé zou■ . oor

ven, zoodat ook appellantes incidenteele conclusie met voo

toewijzing vatbaar was; .. ^ornHchtimi

dat wijders evenmin de rede kan zijn van eene wntabfang van geintimeerden om den Burgemeester van S™jkerw«

qq. in vrijwaring te roepen, aangezien het zeker met op ^

ligt van eeu gedaagde, die ten onrechte in , aualiteit,

gesproken of die niet gedagvaard is in de ambtelijke q door welke alléén de rechtsband tusschen e _ veroordeeis ontstaan en gevormd, en tegen wien alzoog on 0f je

ling in rechten kan worden uitgesproken, om P. tel(j jn

autoriteit, tegen wie de eisch had behooren J06wfjzin,r niet vrijwaring op te roepen, en langs dien weg vordering,

ka verk?egePn worden of mogehjk. gwrtt

waairin de eischer niet-ontvankelijk m vorderen heeft,

hoofde hij tegen den

en dat eindelijk de vragen, of Burg d6- dier gemeente

Steenwijkerwold uit de Alg. 1° + i. ipri afbraak

recht hebben kunnen ontleenen om last te geven tot den aibraa* van appellantes nieuw opgemetselde woning ofmethetoogop de bepalingen der Gemeentewet te ta aanz en. aan' ***£ app. geproduceerde hiertoe betrekkelijk besluit van g

ter en Wethouders als zoodanig kracht en waarde kan worden toegekend; en of de auteur van geïntimeerden, als Burgemeester bevoegd was, aan zijne werklieden te gelasten tot dien over te gaan, - in dit geding met kunnen worden a%ew>kkeld omdat — zooals app. zelf aanvoert - de Burgemeester met als

zoodanig in het geding is ; en omdat, al waren ar gen van app. volkomen juist, al ware ten deze hetzij door Uurgemeester en Wethouders, hetzij, door den Burgemeester tege over app. onrechtmatig gehandeld, de auteur der geintimeer^

den toch altijd im zijne hoedanigheid van Burgemeester, zij d n ook onbevoegde]ijk en onrechtmatig zou zijn opgetreden, en dus ook slechts in die qualiteit in rechten kon en had, behooren te

ZljO a<tot8 dCThaive 'appellants grieven tegen het vonnis der Rechtbank niet gegrond zijn,, met uitzondering alleen voor zooveel de grieve sub 2° is gericht tegen de beslissing bij het, vonnis mede op de hoofdzaak;

weshalve het vonnis a quo, behoudens deze beslissing, die zal moeten worden te niet gedaan,, zal behooren te worden bevestigd, en de app., als wordende desniettegenstaande in, het ongelijk gesteld, in al de kosten van het hooger beroep zal dienen te worden, verwezen;

Gezien art. 56 B. R.;

Heeft de eer te concludeeren, dat het Gerechtshof het vonnis der Arrond.-Rechtbank te Heerenveen d-d. 15 Dec. 1899, waarvan appel, vernietige voor zooveel daarbij mede, nevens de mt®e~ sproken niet-ontvankelijkverklaring van den app. oorspronkelijken eischer, in zijnen ingestelden eisch, aan dezen zijne vordering is ontzegd met ter zijdestelling van het door hem aangeboden bewijs, doch voor het overige dat vonnis bevestige en den app. veroor,deele in de kosten vani het hooger beioep.

Het Hof enz.;

Zich gedragende'luuf 'de daartoe betrekkelijke overwegingen, o—menhfhet vonnis, den 15den Dec. 1899 door de Arrond Rechtbank te Heerenveen gewezen, waarvan de beschikking

^U'o' dat de' eischer bij akte van den 24sten Jan. 1900 zich van die uitspraak heeft voorzien in-hooger beroep met gaarding van den gedaagde tegen 'sHofs zitting van den 14den Febr. 1900;

O. dat partijen vervolgens te dienende dagen hebben genomen gemotiveerde conclusiën van eisch en van antwoord, wier slotsommen woordelijk zullen worden opgenomen aan het hoofd der van dit arrest te geven expeditie;

In rechte:

O dat de app. als grieven tegen vonnis aanvoert:

10. het vonnis miskent alle wettelijke regelen omtrent het

bpwïis en de procesorde;

oo h6fc vonnis, den eischer ten. onrechte, met-ontvankelijk verklarende in zijne vordering, geeft tevens in strijd daarmede eene

bt^tetTonnisZÏlÏ vordering behooren toe te wijzen, in elk geval des eischers incidenteele conclusie moeten toewijzen,

O. wat aangaat de eerste grieve. van den

dat, daargelaten of terecht, dan wel ten onrechte van den

eischer, nu app., door den eersten rechter nog j jn(ien

wijs is verlangd, dat gedaagde, de beweerde omec ma ^ ■ < in privé, dat wil zeggen: niet als burgemeester, hee \ >

eischer zelf reeds door zijne productie heeft bewezen c a lij gedaagde niet in privé voor bedoelde daden ter verantwoor mg kan roepen; . ,

O. toch, dat de eischer, gelijk hij in zijne conclusie van appe nog in herinnering brengt, in prima onder meer op wettige wijze in het geding heeft gebracht een besluit van Burgemeester en Wethouders van Steenwijkerwold van den lóden Mei lobv, in originali, met kennisgeving tevens, dat de eischer zich in deze procedure van dat stuk zal bedienen;

dat blijkens dat stuk, onderteekend door den voorzitter van genoemd college A. F. Stroïnk, besloten is:

„Belanghebbende H. R. Nijmeijer voornoemd bij dezen aan te manen:

1°. te staken den herbouw van zijne woning, staande te Thij, kadastraal bekend in deze gemeente in sectie L. n°. 1113, plaatselijk gemerkt Wijk I, n°. 455;

2° voor zooverre reeds met dien herbouw een aanvang is gemaakt, het daargestelde af te breken en wel binnen na heden, zullende het bij nalatigheid daarvan, ten koste van den overtreder op last van ons collegia geschieden ,

O. dat de eischer alzoo met volkomen zekerheid heeft gewe^ ten, dat der geintimeerden auteur met de als ome < g gequalificeerde handeling niet de bedoeling hee g <

eigen hoofde de bij dagvaarding omschreven feiten Vippft

iets, wat gedaagde in prima onmiddelijk en uitdruk' *J verklaard, maar dat die feiten, voor zooverre verricht, o geintimeerden auteur zijn gepleegd als burgemeester o vei een -om. «tig en ter uitvoering van een door het college van Burgemeester en Wethouder» van Steenwijkerwold genomen: besluit;

O. dat app. nu wel beweert de onwettigheid van dat besluit en van deszelfs uitvoering, alsmede dat bedoeld besluit niet onderteekend is op de wijze bij art. 102 der Gemeentewet voorgeschreven, maar dat, al stond dit alles vast wat op dit oogenblik treen punt van onderzoek behoeft uit te maken, daarmede niet zou zijn. bewezen, dat der geintimeerden auteur gehandeld heeft buiten, den formeelen kring zijner bevoegdheid als burgemeester van Steenwijkerwold;

O dat derhalve de app. als eischer, zoo hij door bedoelde handelingen zich in zijn, recht gekrenkt achtte, slechts den hem bekenden bedrijver van die handelingen, zijnde m casu den Burgemeester in die gemeente zelve, kon aanspreken, maar nie der geintimeerden, auteur in privé voor deze door hem niet gepleegde handelingen aansprakelijk kon stellen;

verre6 hoezeer dan op andere gronden, behoort te worden bevestigd;

dat rVdefaetufteL3,a d:at de eischer niet ontvangen kjm worden, in zijn eisch, zich daarbij, had moeten bepalen en geen oordeel had mogen uitspreken over de ongegrondheid der

hTtwnnis alzoo, voor zooverre het de vordering ontzegt behoort te worden vernietigd ;

zoodat de tweede grieve is gegrond;

t, <y—

in zich sluit, dat, ook de derde grieve is ongegrond,

Gezien art. 56 B. R.;

Bevestigt, ofschoon op andere gronden,, het der Arrond.-

Rechtbank te Heerenveen van den 15den Dec. 1899 tusschen partijen gewezen, voor zooverre de eischer daarbij is verklaard «e-ontvankelijk in zijne vordering en veroordeeld m de kosten van

Vernietigt het vonnis alleen voor zooverre hem daarbij die T°YeTOordee,lt> den "app. in da kosten van het hooger beroep.

ARRONDISSEMENTS-RECHTBANKEN.

ARRONDISSEMENTS RECHTBANK TE MAASTRICHT.

m

Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 22 November 1900.

Voorzitter, Mr. C. M. A. J. Bergers.

Rechters, Mrs. J. J. be Wit eni Th. J. A. Dtjtnstee.

Een intervenient is niet gerechtigd eene vordering in reconventie in te stellen: art. 250 B. B. geeft die bevoegdheid alleen aan den gedaagde.

A J Prevoo, landmeter, wonende te Maastricht, oorspronkelijken eischer en gedaagde in reconventie, procureur Mr. A. WlJNANS,

tegen

E Lejeuno, huishoudster, wonende te Maastricht, oorspronkelijke .-1; , „„ t T • i—t« Maastricht-,

eedaao de ; £ • Juejeuiu?, w - -

intervenient, eischers in reconventie en eischers in vrijwaring, procureur Mr. R. vox Gei,dern,

en tegen

Z. Fraikin, handelsagent, wonende te Maastricht, gedaagde in vrijwaring, procureur Mr. A. Savelberg.

De Rechtbank enz. ;

Gehoord do conclusiën van partijen enz.;

Gehoord de pleidooien;

Overwegende, enz ;

Ten aanzien van het recht:

O. dat5 de genoemde Fraikin krachtens vonnis dezer-Rechtbank van 25 Jan, 11. in vrijwaring opgeroepen zijnde dejordering in vrijwaring bestreden heeft op ^ ^ reconv£nti6

komende partij mot gerechtigd is eene voroerii g

~ie;°omS, «É dttlüt*5 duidelijke bewoo, dingen van art, 250 B. R, bepalende, dat, de gedaagde bevoegd is, om in alle zaken, eisch in, reconventie te doen, reeds vo g zulke bevoegdheid! niet toekomt aan de tusschenkomen e par ij, de aard der aeoonventioneele vordering medebrengt dat deze al¬

leen kan gericht worden, tegen den oorspronkelijke e niet tegen derden, wier geschillen met den eischer in reoonven ie vreemd zijn, aan het onderwerp van, den oorspron e,ij en «isc, , dat buitendien, om te mogen tusschenkomen in een ge g hangende tusschen, andere partijen, belang bij en ui s ag dat geschil moet aanwezig zijn, en ook dit aantoont, dat de tusschenkomende partij geen aanspraak ^a" ™a*en op ie s a

hoort te worden verklaard in hare vorderingen zoowel in reconventie als Jn ^ gerechtigdis, zoo daartoe

gidï zijn eisch in recpveni als^de te doen

en geen wettelijke bepaling noch eemg re o dat

ontvankelijkheid dier vorderingen verbat ^ vord€irin heeft

de gedaagde zooais w» b'. „eüjktijdig met èene

doen gelden bij een en dezelfde conclusie D«= j j h

tusschenkomende partij; „«daagde ontvankelijk is

O fl-it dprhalve de oorspronkelijke geUcW ® J ..

<j. aat aeriiiuv e ^ 'tl in reconventie en in vry-

in de door haar gedane vorderingen

waring ;

O. enz. ;

.Recht doende enz. :

ARRONDISSEMENTS RECHTBANK TE AMSTERDAM.

Tweede Kftmcr-

Zitting van den 1 December 1900.

Voorzitter, Mr. J. Déking Dura.

Rechters, Mrs.: P. J. BIJLEVER en H. M. Witsen.

ARTT. 1403, 1955 B. W.

Bewijskracht van een gewijsde in strafzaken ten opzichte van een civiele actie uit onrechtmatige daad, tegen ae moeder van den dader door den benadeelde mr/es <. .

Bewijskracht van een procesverbaal der terechtzi tn9 strafzaken, waarin de zaak werd behandeld, ten aai . van datgene hetivelk bij het strafrechtelijk gewijsde niet

bewezen is verklaard. . ,

J)e gedaagde, die tegen hetgeen bij dit gewijsde ts bewe.en verklaard, tegenbewijs wil leveren, is gehouden neiens de door dit gewijsde vaststaande feiten zoodanige te stellen dat hieruit, indien deze feiten mochten bewezen

worden, de onjuistheid van het gewijsde ten aanzien van de schuld van den veroordeelde volgt.

De door gedaagde in casu gestelde en te bewijzen aangeboden feilen op dezen grond niet ter zake dienende en afdoende verklaard.

Afwezigheid alleen van de ouders etc. rechtvaardigt niet een beroep op de laatste alinea van art. 1403 B. W.

Dit is echter wel het geval met de door gedaagde aangevoerde omstandigheid, indien bewezen, dat haar zoon tijdens het plegen van het feit bij een patroon in dienst was én een aan dezen behoorend rijwiel bereed.

De bewijslast te dien aanzien rust op de gedaagde, die zich op deze omstandigheid ter opheffing harer aansprakelijkheid beroept.

T. Coldewijn, eischer, procureur Mr. James van Raalte, tenen

M. M. Does, wed. W. Knuijt, gedaagde, procureur Mr. L. W.

VAN lilGUH.

De Rechtbank;

Gehoord partijen;

Gezien de stukken;

Overwegende ten aanzien der feiten.

dat eischer stelt:

I. dat C. Knuijt, op 10 Mei 1898, des avonds tegen 7 uur, in de Lange Koningstraat te Amsterdam, gezeten op een door hem bestuurd wordend rijwiel, zóó roekeloos en onbesuisd- heeft voortgereden, in stede van af te stijgen, toen, aldaar tengevolge van elkander voorbij, rijdende karren een nauwe doorgang was ontstaan, dat hij met zijn rijwiel in aanraking is gekomen met den zich aldaar bevindenden eischer en dezen daardoor op den

grond heeft geworpen ; .

II dat deze dientengevolge zoodanig letsel heeft bekomen, dat 'daardoor een breuk, beter gezegd verbrijzeling, van den hals vani zijn linker dijbeen is veroorzaakt ;

III. dat deze ernstige kwetsuur, nadat eischer deswege 11 weken in het Binnengasthuis te Amsterdam is verpleegd, (waarvan 8 weken plat te bed liggende tusschen zandzakken en 3 weken doorbrengende met loopoefeningen, met behulp van een driepoot) een blijvende verkorting van eischers linker been tengevolge heeft gehad en daar eischer vermoedelijk steeds een stok zal behoeven bij het loopen, en trappen-klimmen altijd bezwaarlijk voor hem zal blijven, eischer deswege m de uitoefening van zijn vroeger beroep van los werkman, vermoedelijk blijvend zat worden belemmerd, gelijk dit tot heden werkelijk het geval is geweest; ,

dat dan ook, naar aanleiding van deze feiten, de Arrond.Rechtbank te Amsterdam, bij vonnis der 4de Kanier van 23 Maart 1899, voornoemden C. Knuijt heeft schuldig verklaard aan het in art. 308 Strafrecht omschreven misdrijf en hem deswege heeft veroordeeld tot eene gevangenisstraf van drie maanden, welk vonnis door het Gerechtshof te Amsterdam behalve voor zoover dtarbiji als bewezen is aangenomen, -dat beklaagde in te snellen gang reed, alsmede met uitzondering

® ^ ï •• , ia i onn j u..

van de opgelegde s ra ai — dij arrest' van jl v mei j-uoj, hciu wvestigd;

dat voorn. C. Knuijt, wiens vader is overleden, op 27 Oct. 1880 is geboren, aldus minderjarig en bij, zijne moeder, de gedaagde inwoont;

dat gedaagde, krachtens do wet, verantwoordelijk is voor en dus beeft te vergoeden de aldus door haren bij haar inwonenden zoon aa-n eischer toegebrachte en door voormelde kwetsing en verminking veroorzaakte door eischer geleden of nog te lijden schade evenals de kasten voor diens herstel;

dat gedaagde zich echter daartoe allerminst bereidi heeft getoond en, eerst nadat haar zoon op last van het heer Off. van Justitie was gedagvaard, eischer met f5 heeft willen afschepen,;

dat de kosten aangewend] voor het herstel van eischer bedragen de somma's van f32 voor eischers verplegingskosten in het Binnengasthuis te Amsterdam, f9 voor een guta percha kous, f 10 voor een paar schoenen met zoolverhooging en f 1.75 voor een ziekenwagentje, alzoo te samen f 52.75;

dat eischer de hem dóór de kwetsing en verminking toegebrachte schade — nu hij niet meer in staat is tot de uitoefening van eenig ordentelijk beroep, laat staan tot dat van los werkman, waairin hij gedurende een aantal jaren, gemeenlijk b\j de Mij. tot Expl. van Staatsspoorwegen tot 10 Mei 1898 placht een, loon van f 1 tot fl.25 te verdienen -— op een som van ten minste

t ouU per jaar

dat onverminderd eischers aanspraken ten aanzien van het bereids sedert 10 Mei 1898 verstreken tijdvak ter verkrijging van een jaarlijksch inkomen van f300, de aankoop wordt vereischt van eer» op het Grootboek der 2^ pCt. ,ienteschuld ingeschreven kapitaal groot f 12000 nominaal;

dat hij mitsdien vordert, dat bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande hooger beroep, gedaagde zal worden veroordeeld om ter zake voorschreven aan den eischer tegen, kwijting:

1°. te betalen voor de kosten aangewend voor eischers herstel, de som van, f 52.75;

2°. te betalen de som van f 425, zijnde een bedrag berekend ad f 300 's jaars, als vergoeding der schade door eischer ter voorschreven zake over het tijdvak van 10 Mei 1898 af tot heden geleden;

3°. ter vergoeding der aan eischer ter voorschreven zake van af heden te lijden schade, een kapitaal groot f12000 nominaal ingeschreven op het- 2i pCt. Grootboek der Nat. Schuld te belasten met levenslang vruchtgebruik ton behoeve van den eischer op zoodanige wijze, dat deze, zonder eenige medewerking van gedaagde of een derde te behoeven, zelf de rente daarvan bij het Grootboek zal kunnen, ontvangen ;

4°. te betalen een som berekend ad f 300 s jaars van af lieden tot den dag waarop het onder 3° bedoelde vruchtgebruik zal ingaan;

subsidiair in plaats van hot sub 3° en 4° gevorderde te betalen eene som van f3000, alles met eene rente berekend ad 5 pCt. 's jaars over de sub 1° en 2° gevorderde bedragen van af heden tot de voldoening daaraan in geval van toewijzing van het bedrag subsidiair in plaats van het sub 3° en 4° genoemde gevorderd met de rente ad 5 pCt. 's jaars van dat bedrag, van den dag der beteekening van het in deze te wijzen vonnis tot de voldoening daaraan; of zooveel minder als de Rechtbank in dezen ex aequo et bono zal arbitreeren, alles curn expensis;

O', dat de gedaagde hierop heeft geantwoord: -dat de ingestelde vordering is niet-ontvankelijk ;

dat toch welko ook de aansprakelijkheid, van den zoon deigedaagde moge zijn, de gedaagde zelf tot- geen. schadevergoeding verplicht is, omdat zij, de daad, die door haren zoon bedreven zou zijn, niet heeft kunnen beletten ;

dat immers haar zoon, op 10 Mei 1898 des avonds tegen 7 ure, op een rijwiel door de Lange Koningstraat rijdende, dit