gestichten kochten niet met eenig commercieel doel, docli zuiver

t0 a61gdat nfwefi's gebleken dat door de bestuurders der weeshuizen eene begrooting werd opgemaakt van liet jaarüjKscü Denoodigde, en dit dan op ééne bestelling door geint. placht te worden geleverd, doch dat daardoor het karakter van de hattdeling niet verandert en evenmin door de omstandigheden dat de bestellingen aanzienlijk waren nl. voor het eene weeshuis ca. f 300, voor het andere ongeveer f 125 bedroegen, en dat met het oog daarop eene korting op de prijzen werd toegestaan;

O dat die bestellingen trouwens liepen over tal van goederen, welke, zooals geint. zelf stelt, zelfs bij geringe hoeveelheden als van een dozijn of van enkele decagrajmnen werden afgeleverd, terwijl, kwam er in den loop van het jaar iets te kort, tot de kleinste hoeveelheden door geint. werd bijgeleverd;

O. dat, indien men nu hierbij in aanmerking neemt dat in de door geint. zelf gestelde circulaire (geregistreerd) betreffende

- ® . ° ,1_ nnn al« Hp rtVerSe-

de overdracnt van zijne wniKtu/^cuv «.oa* — —

dragen zaak behoorende, worden vermeld de artikelen, benoodigd voor het garneervak en voor heeren- en dameskleedermakers, aan wie belangrijke kortingen op de prijzen zullen worden toegestaan, het moeilijk is aan te nemen dat, zooals door geint. bii pleidooi is beweerd, de bedoeling van het contract tusschen partijen geweest zou zijn détail-verkoopen als aan de weeshuizen, niet te laten vallen onder de verbodsbepaling vooi geint. om in detail handel te drijven; „„w™

O. dat trouwens in een onderzoek naar de vraag of volgens de bedoeling van partijen zekere détail-verkoopen aan geint., niettegenstaande de verbodsbepaling, vrij stonden met kan getreden worden, daar in de stukken dit beweren nergens dooi geint is gevoerd, en de rechtsstrijd tusschen partijen alleen loopt over de vraag of de bewezen verkoopen in geïntimeerde s magazijn al dan niet zijn verkoopen en détail;

O dat deze vraag nu, althans wat de verkoopen aan de weeshuizen betreft, volgens het bovenoverwogene zonder eemgen

twiifel bevestigend moet. oeiuiwumu »wum,

O dat deze verkoopen zijn geschied aan twee verschillende weeshuizen, voor elk wel hoofdzakelijk op éene bestelling, doch ook wel in den loop van het jaar, indien er behoefte m

zeer kleine leverantiën, zoodat ook is gebleken dat bedoelde tailverkoopen door geint. herhaaldelijk zijn gepleeg ,

O. dat door deze beslissing een nader onderzoek naar den aard van de overige uit de getuigeuverhooreu gebleken verkoopen en het daaromtrent door app. subsidiair gevraagde onde -

zoek door deskundigen overbodig worden;

O dat alzoo app. heeft bewezen, hetgeen hem te bewijzen was opgelegd, en hieruit volgt dat hij door het vonnis a quo is bezwaard dit alzoo zal behooren te worden vernietigd, en aan app. alsnog zijne vordering zal moeten worden toegewezen;

Op voorschreven gronden:

Recht doende in hooger beroep;

Vernietigt het vonnis tusschen deze partijen door de Rechtbank te Arnhem den 4den Oct. 1900 gewezen;

En op nieuw recht doende:

Wijst aan app. zijne in reconventie gedane vordering toe ;

Veroordeelt geint. om aan app. te betalen eene som van f 2916 71 ter zake bij conclusie van eisch in reconventie omschreven, met de renten dier som sedert, den dag van die conclusie

berekend ad 5 pCt. 'sjaars;

Veroordeelt geint. in de kosten van het geding m reconventie gevallen, deze kosten tot aan deze uitspraak zoo m eersten aanleer als in hooger beroep aan zijde van app. begroot op 15UÖ.W.

GERECHTSHOF TE 's GRAVENHAGE.

Burgerlijke Kamer.

Zitting van den 10 Juni 1901.

Voorzitter, Mr. J. Spoor.

Raadsheeren, Mrs.: J. B. J. N. Bidder de van der Schueren, W. .1. Karsten, H. van Manen en A. van Laer.

De qezaqvoerder, die verschillende partijen hout, voor onderscheidene personen bestemd, door hem ingeladen op verschillende cognossementen, ter destmatieplaats aflevert aan één persoon, houder van al de cognossementen, is aansprakelijk voor de schade ontstaan door het by de aflevering door elkander warren van de diverse partyen.

Evenwel was de verkeerde belading van de lichters meteen onmiddellijk en dadelijk gevolg van het verward afleveren.

J van der Velden, cargadoor en expediteur te Dordrecht, aldaar handelende onder de firma van der Slik en Co., appellant, procureur en advocaat Mr. W. Thorbecke,

tegen

De Handelsvenn. onder de firma, Watts Watts en Co gevestigd te Londen, geïntimeerde, procureur Jhr. ' C van Doorn, advocaat Mr. B. C. J. Loder, uit Rotterdam.

Het Hof;

Gehoord partijen; .

Ge-zien de stukken voor zooveel noodig geregistreerd, Ten aanzien der daadzaken en in eersten aanleg gevoerde pro-

06 Overwegende dat het Hof zich gedraagt aan eni overneemt de daartoe betrekkelijke overwegingen voorkomende m de op 10 Jan. en op 27 Juni 1900, door de Arrond. -Rechtbank te Dordrecht tusschen partijen gewezen vonnissen, waarvan de die a

'dat1 dé oorspronkelijk gedaagde, tevens reconventioneel eischer van beide vonnissen, zoowel wat betreft den eisch conventie als dien in reconventie, is gekomen m hooger beroep,

en dat partijen, na wederzijds naar susiKiiuen ^',r-f, gezet en toegelicht bij haar in hooger beroep gewisselde sehi'iftu ren, hebben geconcludeerd gelijk in het slot daarvan vermeld staat;

O rdattevennits over den eisch in conventie tusschen partijen geen geschil bestond of bestaat en tegen het te dien aanzien door de Rechtbank gewezen vonnis dan ook geenerlei bedenkt gen voorgedragen zijn, enkel de op de reconventie gevallen uitspraak een punt van onderzoek behoeft, uit te ■maken,

O dienaangaande dat, naar aanleiding van de door den at» , sub I ontwikkelde, meer bepaaldelijk tegen het beroepen eind vonnis o-erichte bezwaren, en van de weerlegging daaivoor door de geint., door het Hof. in hoofdzaak, de twee volgende vraagpunten te onderzoeken en te beslissen zijn, én we .

1°. of de gezagvoerder, die verschillende partijen hout, voor onderscheidene personen bestemd, door hem ingeladen op velschillende, cognossementen,, ter destmatieplaats aflevert aan een

persoon, houder van a.1 de. cognossementen, aansprakelijk is voor de schade ontstaan door het, door hem of door zijn ondergeschikten, bij de aflevering door elkander warren van de

diverse partijen;

2°. Zoo ja,, of dan de ten deze ingestelde schadeactie toewijs-

baar is;

Ad lum: , ,

O. dat in 't algemeen, de schipper ex recepto gehouden, is om, bij de aflevering van een in verschillende partijen gesplitste lading, die aflevering zóó te bewerkstelligen, dat er geen verwarring plaats vinde en aan iederen cognossementhouder het zijne worde, gegeven; . .

dat dit door de geint. dan ook niet wordt betwist en ïntegeni ..... i, i. i ,.l..,nrl tiii in liaar conclusie in

cieej. uii-ui uivj.vej.jjjv vv oj. <_i. ■>

prima van 11 April 1900, te kennen gat, dat: de schipper verplicht is om de lading aan de reeling van zijn sJhip af te leveren aan de ontvangers, en wel natuurlijk aan eiken ontvanger datgene, waarop hij volgens zijn cognossementrechtheeft;

O. dat de geint. echter ten onrechte staande hield, dat die

verplichting niet zou Destaau en verwarring saio "*

mogelijk zou zijn, wanneer de verschillende cognossementen m één hand zich bevinden eni er dus slechts één éénige ontvanger zou wezen die de geheele lading, in ontvangst te nemen heeft;

O. dat, zij die stelling vruchteloos tracht goed te maken met de op zich zelf alleszins juiste opmerking, dat de gezagvoerder enkel te maken heeft met den cognossementhouder en 't hem niet aangaat wie de geadresseerden van het goed zijn en waarheen dit moet worden vervoerd na de lossing;

O. dat dit laatste immers niet wegneemt, dat de goederen juist op verschillende cognossementen worden ingeladen ten einde ze des te beter verhandelbaar te maken en ze te gemakke..•i ^1.r*r» aan nrvdp.r so.lipi rl pn p nprsrtrnp.il

liiKer naar versumii.enu.c- jjicic* i/ocn c", — —*— ~ r — ——

te kunnen doorzenden, zoodat het voor de ontvangers van het grootste belang is om ze s ep ar aat uitgeleverd te. krijgen óók dan wanneer één persoon, als hun aller zaakgelastigde, al het goed in ontvangst komt nemen;

O. dat het, naar 's Hofs gevoelen, in het laatstbedoeld geval , • t i., i. 1:4 ...,l.Vi.■ i<i van de aflevenna-.

aus scmpperspiicnt uujiu om, uy —,, , . , ,

de verschillende partijen behoorlijk uit elkander te houde , en dit te meer nog m een geval als het onderwerpehjke waar ais ten processe vaststaande mag worden aangenomen, dat kapitein en reederij, vóór de aankomst en bij de lossing van het goed wisten, dat de diverse part ij en bestemd waren voor verschillende ontvangers in D u i t s c h 1 a n. d, hebbende toch de app., in zijn conclusie van eisch in appel, zich nog uitdrukkelijk op dit feit beroepen, en de geint,, m haar antwoord in hooger beroep het niet betwist, waarom het dan ook van zijde des eerstgenoemden geheel onnoodig te bewijzen werd ..... v'."u;-; An nr»r»,nrlö.lir»rfo fnplip.litincr van zaak;

UcliigtlUUUtMl. U1J U.C luuijuvuiigc —— O .

O. dat het Hof mitsdien met app. van gevoelen is, dat liet sub 1 gestelde vraagpunt toestemmend moet worden beantwoord;

Ad Hum:

O. dat op deze vraag een ontkennend antwoord dient te worden gegeven; ' _ i-

O. toch dat de door den app. gestelde en nader te bewijzen aangeboden wanpraestatie van den schipper (of van zijn volk) hem wèl het recht geeft om vergoeding te. vragen van de schade die van de bewuste wanpraestatie een onmiddellijk en dade 1 ij k gevolg is geweest, doch hem geen aanspraak geeft op de schadevergoeding welke ten deze wordt geëischt;

O. hieromtrent, dat, volgens de posita van den eisch 111 reconventie, vergoeding verlangd wordt van het nadeel door app. .releden tengevolge van het feit, dat in de voor de verschillende ontvangers bestemde ligters niet de aan ieder hunner toekomende partij is ingeladen geworden, of, zooals app. het daar z el f heeft uitgedrukt, vergoeding van kosten geleden „door de verkeerde belading van de lichters ;

O. nu, dat de afleverende schipper geenszins aanspiaKeiijK i& voor de nadeelige gevolgen van een verkeerde belading van de lichters der ontvangers, tenzij krachtens een bijzonder beding

.. 4-..., trppv» «nrn.lrp IS :

waar va. n icn uc^c üvcu>» ^ ^ — —m? _

O. dat hij voldaan heeft aan zijn verplichting als lnj het goed aflevert aan de reeling van zijn schip en er niet voor verantwoordelijk is, dat het wordt ingeladen in den daartoe bestemden

lichter; ,

O. dat hij eerst dan aansprakelijk te houden zou zijn voor de door verkeerde belading veroorzaakte schade, indien èn gesteld ware, è n aangenomen kon worden, dat de verkeerde belading van de lichters een onmiddellijk en dadelijk gevolg was van het verward afleveren;

O. dat dit echter niet is gesteld, en, 111 ieder geval, althans in casu, met het oog op de feitelijke posita in de reconventioneele vordering, niet is aan te nemen;

. <>• toch dat de aw-,

m lactisi stelde : ,,aLim£twcii. u.ü ^ ,

den de verschillende partijen hout der diverse cognossementen

door elkaar te warren, z o o d a t een gedeelte van ,

stemd voor is ontlost in den lichter bestemd voor ... enz ,

daarmede wel eenig, en nog slecnts een uiueisi.

de tusschen het verward afleveren en verkeerd beladen, doch m

geenen deele het van zijn standpunt vereisehte eau saai ver-

b dat evenwel ook dan als men al zou mogen aannemen, dat het bedoeld eausaalverband in voege voorschreven, duidelijk genoeg geposeerd werd, het Hof toch nog ini geen geval zou kunnen beamen, dat de verkeerde, belading van de lichters is aan te merken als het onmiddellijk en dadelijk gevolg van des schippers fout bij de aflevering; .

O. dat van zijde der geint, immers zeer terecht werd herinnerd, dat de ontvanger van het goed niet is een willoos machine, die u . 1 -1- — 1- . -I nnn npmpri.

maar alles wat nem xer mtnu — *r ;•

maar dat hij, wel degelijk heeft toe te zien, of hem wel t, voor hem bestemde wordt afgeleverd, zonder verplicht te zijn iets anders dan d i t in ontvangst te nemen ;

„ „ . i • •, li 1 , /^o, nntvOTvrTQT. nnATl pttWIll

O. dat nieruix voigx, aax wamiw» u"vi-,lv ,

is en zijn lichter verkeerd belaadt, het eventueel daaruit, voortspruitend nadeel het onmiddellijk en dadelijk gevolg is van zijn e i g e n verzuim en niet va,n de fout van den schipper ;

O. dat dit nog te meer klemt in een g°val gelijk 't, hier betreft-, waar de ontvanger (de app.) zelf stelde, da,t, hij reeds onder de aflevering betwijfelde of de stuurman zich met vergiste, hierover tusschen hen nog een. woordenwisseling is ontstaan, en er voor hem alzoo nog een bijzondere aanleiding bestond om voor verkeerde belading van de lichters zich te wachten ;

O. dat van zijnentwege daartegen nu wel is m t midden gebracht, met aanbod in hooger beroep om het door getuigen te bewijzen „dat de partijen niet aan de merken ol nummers te onderscheiden waren", maar het öeroep op dit volstrekt irrelevant feit hem niet kan baten ,

O. dat daaruit immers nog niet volgt, dat zij in het geheel niet ook niet aan andere kenteekenen waren te onderscheiden, en zulks te minder in casu zou kunnen worden aangenomen, waar de app. tevens beweerd heeft, dat de verkeerde belading, zoo goed als onmiddellijk na de inlading, immers nog vóór het vertrek van de lichters is ontdekt geworden;

O. daarenboven en ten overvloede, dat het, wat er van het voorafgaande dan ook zij, in ieder geval tot des ontvangers taak behoort om vooraf zoodanige maatregelen te nemen, dat hij het voor hem bestemde goed zal kunnen onderkennen;

O. dat de app. ten, slotte sub I nog trachtte te betoogen, dat. zijn vordering hem volgen moet wijl de geint. haar verplichting tot schadevergoeding in de briefwisseling niet alleen met tegengesproken maar zelfs erkend zou hebben, doch het Hof vermeent, dat de bespreking van dit punt meer eigenaardig te huis behoort bij hetgeen hierna, sub II, zal worden behandeld en onderzocht;

O. alsnu met betrekking tot hetgeen door den app., in zijn conclusie van eisch in appèl sub II, meer speciaal als grief tegen het beroepen incidenteel vonnis van 10 Jan. 1900 is aangevoerd, dat zijn bezwaren in substantie hierop neerkomen, dat de Rechtbank aan het telegram vanPi'ice and Pierce, dd. 4 Oct, 1897, een onjuiste uitlegging gaf en ten onrechte zijn verzoek, om Priceand Pier c e in vrijwaring te mogen roepen,

aiwees,

O. dat het Hof die grief in haar beide onderdeelen voor ongegrond houdt;

O. wat het eerste gedeelte aangaat, dat de Rechtbank, met verwerping van de opvatting van den app., die in het bewuste telegram een onvoorwaardelijke toetreding leest tot zijn, bij brief van 2 Oct. te voren gedaan voorstel, dit stuk heeft uitgelegd in dien zin dat het slechts bevat een voorwaardelijke goedkeuring van de voorgestelde maatregelen, indien namehjk waarheid was hetgeen app. in zijn brief van 2 Oct. op de meest stellige wijze had verzekerd, dat, enkel tengevolge van de schuld van het schip die maatregelen noodzakelijk geworden waren;

O. nu dat het Hof zich vereenigt met de gronden waarop die uitlegging der Rechtbank berust en die niet ontzenuwd acht door des appellants bestrijding;

O. toch, dat deze, bewerende dat het, niet aangaat een onvoorwaardelijk gegeven telegraphische toestemming als voorw aar-

i ....... j. , ,1,,... rlof aan 1 n. "h f* T* ïl.f (TP'Zmiflp.ll

aeiijK gegeven aan uc meijvtui up giuiiu. ~

en ontvangen brief (die van 4 Oct.) wèl een voorwaarde bevat, uit het oog verliest, dat de verklaring der Rechtbank geenszins alléén en uitsluitend steunt op den inhoud van den brief van 4 Oct., maar wel degelijk óók en voornamelijk op dien van 2 Oct., aan de dépêche voorafgegaan;

O. dat het juist gezien was van de Rechtbank om het telegram mede te verklaren uit den brief van 4 Oct., die er onmiddellijk op volgde en wel zeer zeker dienen mocht, om de bedoeling van den afzender in het ware licht te stellen;

dat het dan ook weinig twijfelachtig is, dat de methode van uitlegging gevolgd door de Rechtbank, die acht sloeg op de geheele, in haar verband en samenhang beschouwde correspondentie, verreweg de voorkeur verdient boven en tot, meer betrouwbare uitkomsten moet leiden dan die van den app., die meent te kunnen volstaan met een eenvoudige verwijzing naaiden letterlijken inhoud van het stuk en veronachtzaamt wat er aan vooraf ging en op gevolgd is;

O. dat uit die beschouwingen tevens volgt, dat het Hof de stelling van den app. hierboven weergegeven in de laatste con¬

siderans SUD 1, ai evenmin ueeien Js.au ou m

terugvindt een gelijke miskenning van den waren zin en de strekking van de gevoerde correspondentie;

O. toch vooreerst, dat etr tot een uitdrukkelijke tegenspraak van een aan zijde van geint. bestaande verplichting tot schadevergoeding niet de minste aanleiding bestond, juist omdat men het in den brief van 2 Oct. deed voorkomen als een boven eiken twijfel verheven, vaststaand feit, dat de te maken onkosten enkel 'tgevolg waren van schuld aan zijde van het schip, in welke voorstelling een betwisting van de verantwoordelijkheid natuurlijk in 't geheel niet te pas kwam, en. ten

andere, voor wat. aangaat/ ue oeweeiu.e o i «. c u ^ ^ g . — aansprakelijkheid, die gelegen zou zijn in der geint. bnef van l ö Febr. 1898, dat opgemerkt moet worden, dat deze daarbij slechts aanvaardt een uiterst beperkte verantwoordelijkheid, en wel die voor een zeer klein bedrag aan onkosten, welke zij kennelijk beschouwt als een onmiddellijk en dadelijk gevolgvan des schippers fout, terwijl zij daarentegen zeer beshst ontkent en van zich werpt de aansprakelijkheid voor hetgeen meer en bovendien van haar werd gevorderd ;

O vervolgens ten opzichte van het tweede onderdeel van de nu in behandeling zijnde grief, dat het, voor de hand ligt, dat waar de eerste rechter — en gelijk hierboven, is; onderzocht, volkomen terecht — in het telegram, van 2 Oct. niet meer las dan een voorwaardelijke toetreding tot het in den brief van 2 Oct. gedane voorstel, het door den app. gedaan verzoek om Price and Pierce in vrijwaring te mogen roepen, terecht is afgewezen;

O. toch, dat het verzoek hierop steunde, dat P. en P. hadden waar te maken, dat zij door geint. waren gemachtigd tot het afzenden van het telegram van 4 Oct. en, zoo zij daartoe niet in staat waren, hem deswege hadden te vrijwaren;

/ > . .. in. 1.inl ii.? wordt, aangenomen, dat

. 11U, U.CI U V» CIU.X -LJ.» — O

dit telegram niet inhoudt een onvoorwaardelijke aanvaarding door geint. van het voorstel van den app. uitgegaan, een, toetreding als waarop de hoofdvordering mede werd gebaseerd, en waar buitendien de geint. in den loop van, het geding heeft erkend, dat zij P. en P. heeft gemachtigd tot de verzending van het overgelegde telegram, voor een oproeping in vrijwaring van P. en P. natuurlijkerwijze geen grond meer bestond noch

bestaat; .

O: eindelijk, dat het na al het voorafgaande onnoodig voorkomt nog afzonderlijk stil te staan bij. de verscliillende bewijsTmoi. or. u-I rlnrvr rlpn a.rvr> crprln,n."n vonr zoover zn

ci'ci.iiuicuingüii vuui uw —— — rir- o _ •'

tot nu toe nog niet besproken zijn, daar toch uit al het hierboven overwogene volgt, dat al waren de te bewijzen aangeboden feiten zonder "onderscheid bewijsbaar door getuigen en bewezen, de hoofd- en de incidenteele vordering toch niet voor toewijzing vatbaar zouden zijn, en die feiten mitsdien in elk geval irrelevant zijn;

O. ten slotte, dat waar naar 's Hofs oordeel de app. met de aangevallen vonnissen niet kan zijn bezwaard die vonnissen be¬

hooren te worden Devesraga;

Gezien art. 56 B. R. :

Recht doende in hooger beroep :

Passeert de bewijsaanbiedingen door den app. gedaan;

Bevestigt de beide in den hoofde dezes vermelde vonnissen waarvan appel;

Veroordeelt den app. in de kosten van het hooger beroep, aan zijde v'an de geint., tot deze uitspraak, met inbegrip der verschotten, begroot op f161.75.