dient men te stellen of te bewijzen aan te bieden, dat de tegenpartij met dit gebruik bekend was.
Waar, bij gebreke van verkooper, in casu geen geldige koopovereenkomst is tot stand gekomen, zijn de Antwerpsche contractsconditiën betreffende de beslechting van geschillen tusschen koopers en verkooper® van la Plata mais niet toepasselijk.
Ken makelaar in granen, die een vakgenoot mededeelt dat hij voor hem een partij graan gekocht heeft, van een prima verkooper, zonder dat hij zich vergewist heeft dat die prima verkooper inderdaad bestond, pleegt eane onrechtmatige daad, als zijnde die handeling in strijdi niet hetgeen in liet maatschappelijk verkeer tusschen soliede- kooplieden pl egt te geschieden en betaamt. Rechtb. Botterdam. 7936. 2.
— De enkele afwezigheid van den vader tijdens het plegen van het feit, heft zijne verantwoordelijkheid voor de schade, veroorzaakt door zijn minderjarig bij hem inwonend kind, niet op; daarvoor is noodig het bewijs dat hij de daad nieit heeft kunnen beletten. Rechtb. Assen. 7942. 3.
— Art. 1401 B. W.
Het woord „onrechtmatig" in art. 1401 B. W. heeft niet de beperkte beteekenis van „onwettig", maar dat woord omvat alles wat ongeoorloofd is als in strijd met recht, billijkheid en goede trouw. Rechtb. Zwolle. 7971. 3.
Het samenstellen en pnbliceeren van een prospectus vóór het
oprichten van een naamlooze vennootschap, om aandeelen geplaatst. te krijgen, valt onder het begrip van onrechtmatige daad, wanneer, zooals in casu aangenomen, dit prospectus in meerdere opzichten in strijd met de waarheid is samengesteld en neerkomt op een verzwijgen of verminken van ware of voorspiegelen van valsche feiten of omstandigheden, zijndle dit in strijd met het recht en met de plichten die het maatschappelijk verkeer oplegt niet alleen, maar ook, als verboden bij art. 335 W. v. Strafrecht, in strijd met de wet.
T Am ;i n rl rl ïa Ati m^etvolere van een dergelijk prospectus
heeft ingeschreven vooir een zeker bedrag, heeft, wanneer de waarde van de aandeelen veel minder blijkt te zijn, schade geleden, voor welke schade de samenstellers van het prospectus aansprakelijk zijn. Rechtb. Amsterdam. 7979. 1.
— Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad.
Exceptie van niet-ontvankelijkheid afgewezen op feitelijken grondslag.
Dé hoofdvoirdering afgewezen, op grond dat het fluiten met de stoomfluit door den machinist, waardoor het paard schrok en de voerman, die het paard bestuurde, een ongeluk kreeg, niet verboden was door bet bijzonder reglement waarop de eischer zich beriep, en de onvoorzichtigheid, die oorzaak was van het ongeluk in, de gegeven omstandigheid, te wijten was aan gebrek aan voorzorg van den eischer zelf. Rechtb. Middelburg. 7981. 2.
— Artt. 1401 j°. 1402 en 1403 B. W.
iS'iet-overeenstemming der dagvaarding met het pro deo request heeft geen nietigheid der dagvaarding ten gevolge, evenmin in casu de niet-ontvankelijkheid der vordering.
Het enkel feit van hard riiden met daarop gevolgd dérail¬
lement en 't daardoor verwonden van een voorbijganger, kan op zichzelf niet worden gequalificeerd als onrechtmatige daad. Rechtb. Haarlem. 7983, 2.
— Art. 1401 B. W. is niet beperkt tot het geval dat tusschen den dader en de benadeelde geenerlei contractueele rechtsband mocht bestaan. Hof 's Gravenhage. 7993. 2.
— 7985. 4.
— van werkgevers? 7906. 4.
— Zie Drankwet. 7859. 1 ; Eigendom. 7989. 3 ; Koop en Verkoop. 7859. 3; Plaatselijke Verordening. H. R. 7899. 1.
Onrechtmatige tenuitvoerlegging. — Zie Lijfsdwang. 7860. 2.
Onroerend. Zie Getuigen. H. R. 7874. 2.
— goed. — Zie Gemeenschap. 7845. 3.
Ons belang. Maatschappij — ca. D. Kok. 7854. 2.
Ontbinding. — Zie Commissiecontract. 7854. 3; Huur en Verhuur. 7939. 3 ; Koop en Verkoop. 7964. 1 ; Onderwerp van den eisch. 7986. 3; OvereenkoniSt. 7843. 3; Verzekering. 7841. 2.
Onteigening. — In zake onteigening is tor berekening der schadevergoeding te letten op drie categorien van werken, nl. 1°. die welke door wetten of Koninklijke besluiten zijn voorgeschreven als noodzakelijk; 2°. die welke: door de onteigende partij worden aangeboden aan hem wiens goed onteigend wordt ter voorkoming of vermindering der schade; 3". die welke door de onteigende partij tot hetzelfde doel worden aangeboden, doch uitgevoerd op niet te onteigenen gronden.
TYit bet maken van werken der derde categorie kan niet
worden veroordeeld, in plaats daarvan, moet aan de onteigende partij schadevergoeding in geld worden toegekend. Rechtb. Almelo. 7839. 3.
— De gedaagde in het onteigeningsproces, die genoegen neemt met het bij de dagvaarding ter voldoening aan art. 22 der onteigeningswet gedaan aanbod, kan niet in de kosten van het geding worden veroordeeld.
Immers art. 50 der voormelde' wet geldt geenszins voor die gedingen, waarin de verweerder door dadelijke aanneming van het aangebodene bij dagvaarding en toestemming in hetgeen daarbij van hem gevorderd is, het zijne heeft gedaan om de voortzetting van het geding te voorkomen. H. R. 7890. 1.
—■ Met de woorden „na die teregtzitting" in art. 37 der onteigeningswet, 3e lid, wordt: blijkbaar gedoeld op de terechtzitting, waarin het O. M. zijne conclusie nam, hetzij dit plaats had in de zitting, waarin liet rapport werd uitgebracht, hetzij in eene binnen acht dagen daarna gehouden zitting. H. R. 7943. 2.
— Het eerste onderdeel van het middel van cassatie is ongegrond, vermits bij liet bestreden vonnis schadevergoeding is toegekend voor de bij dat eerste onderdeel bedoelde perceelen in hun geheel, niet slechts voor gedeelten daarvan.
Het tweede onderdeel van het middel daarentegen moet leiden tot cassatie van het bestreden vonnis, vermits de Rechtbank de onteigening der bij dat tweede onderdeel bedoelde perceelen heeft uitgesproken tegen eene schadevergoeding van f 2500 minder dan de werkelijke waarde, door haar zelve aan deze perceelen toegekend en hierdoor art. 40 der wet van 28 Aug. 1851 (Stbl. n°. 125) in verband met ait. 151 der Grondwet heeft geschonden. H. R. 7952. 2.
—- Het eerste middel kan niet leiden tot cassatie, waar vaststaat, dat de daarbij bedoelde werken niet begrepen zijn in de vercoeding van te beloonen schade, maar moeten strekken
om die niet te doen ontstaan, en uit de Onteigeningswet niet is af te leiden de ontoelaatbaarheid om door aanbod en aanneming van daartoe dienstige werken schade te voorkomen, terwijl voor de schade, bij het bestreden vonnis aangenomen, als werkelijk nit de onteigening voortvloeiende, daarbij vergoeding uitsluitend' in geld wordt toegekend.
Waar dit het geval is, moet de vraag, wie volgens art, 50 der wet de kosten van het onteigeningsgeding moet dragen,
uitsluitend beslist worden door de vergelijking van het toegekende met het bij dagvaarding aangeboden, bedrag.
Al komen de bij het derde middel aangehaalde woorden voor in eene overweging van het eindvonnis, is toch met het oog o,p het dictum onjuist de bewering, dat daardoor de aan de onteigende partij toekomende schadeloosstelling geheel onbepaald zou zijn geworden.
Het beroep tegen de interlocutie van 3 Juni 1903 moet niet ontvankelijk worden, verklaard, zelfs ofschoon daartoe door de verweerderes niet is geconcludeerd, omdat zoodanig beroep indruischt tegen hetgeen de Onteigeningswet, in afwijking van de gewone procesorde, vaststelt tot bevordering van den spoedigen afloop van onteigeningsgedingen, wat, als vastgesteld in het algemeen belang, van openbare orde is. H. R. 7980. 1.
Ontkentenis. — Zie Aanneming. H. R. 7924. 1; Tegenspraak. H. R. 7850. 1.
Ontruiming. — Zie Huur en Verhuur. 7916. 2 ; 7988. 2 ; Ver zegeling. 7962. 1.
Ontslag van rechtsvervolging. — Zie Cassatie. H. R. 7933. 1 ; Leerplichtwet. H. R. 7859. 1 ; Toerekenbaarheid. 7991. 1 ; Vrijspraak. H. R. 7897. 1.
Onttrekken. — Zie Bedriegelijke bankbreuk. H. R. 7916. 1.
Onttrekking. — Zie Minderjarigen. H. R 7986. 4.
Ontucht. — Zie Plaatselijke Verordeningen. 7861. 3.
— Huis van —. Zie Plaatselijke Verordeningen. H. R. 7891. 1.
Ontuchtige handelingen. — Zie Bekentenis. H. R. 7978. 2.
Ontvanger. — Zie Belasting (Plaatselijke). 7840. 2.
Ontvreemden. — Zie Heling. H. R. 7988. 1.
Onvoorzichtigheid.— Zie Onrechtmatige daad. 7867. 4 ; 7930. 3.
Onzedelijke verbintenissen. 7892. 4.
Oordeel des onderscheids. — Zie Desertie. 7857. 3.
Oorzaak. — Yoor de voldoende aanwijzing van een oorzaak of rechtsgrond eener verbintenis, bij overeenkomst aangegaan, wordt gevorderd, dat de aangegeven oorzaak of rechtsgrond het karakter bepale van de bij de overeenkomst aangegane verbintenis.
Dit kan in het geval van het op zich nemen van eene verbintenis, met het oog op eene bestaande verbintenis van een derde, o. a. zijn de overeenstemmende wil van partijen om de schuld van dien derde te kwijten of te vernietigen met in de plaatsstelling van de nieuwe schuld, waartoe zich de eene partij verbindt tegenover de andere, of ook de wil, dat de partij, die zich bij de overeenkomst verbindt, die schuld van den derde erkennend en latende bestaan, de verbintenis op zich neemt hetzij als medeschuldenaar, hetzij als borg.
Zoodanige bepaalde aanwijzing echter ontbreekt hier volgens de feitelijke beslissing. H. R. 7866. 3.
Eischers verbintenis om f 100 te betalen voor het geval hij
andere schepen bevrachtte dan van leden van den Algemeen® Rijnscliippersbond, heeft, tot oorzaak het vooimelde evemtueele bevrachten van zoodanige andere schepen. Rechtb. Rotterdam. 7923. 3.
— In de dagvaarding wordt de schuldoorzaak genoemd.
De gedaagde neett zien verbonden tot betaling van Hetgeen een derde kocht. Rechtb. 's Gravenhage. 7964. 2. — Zie Naamlooze Vennootschap. H. R. 7906. 1 ; Schuldbekentenis. H. R. 7812. 1; Zaakwaarneming. 7909. 2.
Oostdijk (A.) ca. het waterschap «de Noordsluis». 7981. 1. Oosterbaan (G.). Gezondheids- en Woningwet. 2e druk. 7875.4. Openbaar ministerie. — Zie Faillissement. H. R. 7905. 1 ;
Strafvordering. H. R. 7896. 1.
Openbare gezondheid. — Zie Onrechtmatige daad. 78 73 . 2. Openbare orde. — Zie Plaatselijke Verordeningen. 7855. 1. Opening. — Zie Gemeene muur. 7935. 2.
Opheffing. — Zie Beslag. 7897. 2.
Oplichting. — Schadeactie.
Heeft de winkelier die voldeed aan eene voorgewende: bestelling van goederen aan een opgegeven adres vanwaar de bezorgde goederen, onder valsche voorgevens werden teruggehaald, eene actie tot schadevergoeding tegen den geadresseerde, voor wien die goederen werden aangenomen en weder afgegeven? — Neen. Hof Amsterdam. 7870. 2.
— Het eerste middel kon, als feitelijk ongegrond, niet tot cassatie leiden.
Dit is evenzeer het geval met het tweede middel, vermits bij het bestreden vonnis niet in het algemeen is aangenomen, gelijk daarbij wordt beweerd, dat, door het aangaan eener inschuld a-een vermogensvermindering ontstaat, maar alleen in
concieto is beslist, dat het door den requirant bereikte, in de afgifte van 90 gulden gelegen, voordeel niet verdwijnt doordat hij zich bij het afgeven eener quitantie voor dat bedrag verbond tot voorwaardelijke terugbetaling. H. R. 7870. 1.
— Zie Diefstal. 7982. 3.
Opruiing. — Rechtb. Amsterdam. 7906. 3.
— De in deze zaak uitgebrachte dagvaarding voldoet aan dien in art. 143 Strafvord. gestelden eisch.
Opruien is niet enkel eene qualificatie.
Zoowel van den schrijver van een in liet blad geplaatst stuk, die het aan den redacteur ter hand stelt, als van den redacteur zelf, kan gezegd worden, dat hij het .stuk doet opnemen.
In het woord opruiing ligt opgesloten het opzet, dat is het willens en wetens aanhitsen tot strafbare feiten.
Terecht is bij het in eersten aanleg gewezen vonnis uit de geheele strekking van liet in, de dagvaarding bedoelde stuk afgeleid, dat het bevat eene aansporing tot het plegen van strafbare feiten, terwijl de vraag, of de requirante die, bedoeling daartoe had, is van feitelijken aard en alzoo niet vatbaar voor onderzoek in cassatie. H. R, 7898. 1.
— Art. 84 G. W. voor het, krijgsvolk te water drukt een beginsel uit, maar stelt niet eenig bepaald feit strafbaar.
Tot strafbare opruiing wordt gevorderd de aansporing tot een strafbaar feit, dat, al moge het niet noodig zijn daarbij de juiste woorden der wet te bezigen, als zoodanig op voor ieder kenbare wijze moet zijn aangeduid.
Dit vereischte ontbreekt in het geïncrimineerde stuk. H, R. 7940. 2.
Opvordering. — Zie S hadevergoeding. 7964. 3.
Opzegging. — Zie Huur en Verhuur. 7916. 2.
Opzet. — Zie Doodslag. 7844. 2 ; 7902. 2; Meineed. H. R. 7843. 2; Mishandeling. 7842. 3; H. R. 7883. 1; H. R. 7894. 1; 7934. 2; 7964. 3.
Orderbillet. — Artt. 116, 2D8, 209 W. v. K.
Bij het al of niet verleenen van verstek moet de rechter de dagvaarding beoordeelcn zooals die hem wordt voorgelegd en vermag hij niet te treden in een onderzoek of di,e voornaam
van den eisclier nu wel dezelfde is ais die ciezen volgens tte registers, van den burgerlijken stand toekomt.
Art. 208 W. v. K. mag niet worden opgevat in dien zin, dat eene tijdsbepaling bij het orderbriefje niet, wordt vereischt; alleen wordt de vermelding van zoodanige tijdsbepaling niet vereischt om het orderbriefje formeel als zoodanig te kunnen laten gelden.
De eenige verschillen tusschen wissels en orderbriefjes zijn iet ontbreken bij laatstvermeld papier van een acceptant en iet verschil van plaats.
De orderbriefjes, waarin geen vervaldag was vermeld, moesten aan den endossant ter betaling worden aangeboden binnen drie maanden na de dagteekening. Jtiof ',s Gravenhage, 7890. 2.
— Het eerste en het derde middel kunnen niet tot correctie leiden, omdat in die middelen niet voorkomt art. 209 W. v. K., terwijl het hier toch geldt een geschil over orderbriefjes, zoodat de wel aangehaalde artikelen, alleen handelende over wissels, bij het bestreden arrest op zich zelf niet kunnen zijn miskend.
Al vermeldt het, tweede middel wel art. 209 W. v. K. als geschonden, kan ook dit middel niet tot cassatie leiden, omdat in de redenee,ringen daarvan, voor zoover verstaanbaar, wordt opgekomen tegen de toepassing van art. 116 W. v. K., ten aanzien der orderbriefjes door het Hof gegeven, en nochtans geen schending of verkeerde toepassing van dit wetsvoorschrift in het middel wordt gesteld. H. R. 7923. 1.
—- De formeele aard van het orderbiljet brengt mee, dat zoowel de nemer als de volgende houder in dit stuk een volkomen titel heeft tot staving zijner vordering, zonder tot eenig verder bewijs te zijn gehouden, doch hierdoor wordt aan den onderteekenaar van het orderbiljet de bevoegdheid: niet ontnomen om tegen den nemer of houder, die betaling vordert, rechtstreeks te voeren de bewering, die hem tegenover dezen persoonlijk toekomt.
De bewering van den appellant, dat door het blanco-endossement de endossant (reeds vóór de overgave van den wissel) ophoudt wettig houder te zijn, is in casu tardief en in ieder geval onjuist.
Feitelijke beslissing, dat de appellant niet heeft bewezen dat het orderbiljet complaisance papier was. Hof 's Bosch. 7944. 2.
—■ Brengt het formeele karakter van een orderbillet mede, dat de onderteekenaar daarvan, onafhankelijk van eenige materieele rechtsoorzaak, jegens derde houders tot betaling verplicht is en zich in het algemeen tegen deze op geene andere verweringen kan beroepen dan, die welke uit liet geschrift zelf voortvloeien? — Ja,.'
Is het onderwerpelijke endossement geldig? — Jat Rechtb. 's Bosch. 7973. 3.
Ouderlijke macht. •— Zie Leerplicht. H. R,. 7926. 1.
'Overeenkomst. •— In hare vordering tot ontbinding der overeenkomst met schadevergoeding is eiseheres in conventie nietontvankelijk, omdat die overeenkomst slechts aanvult een vroegere overeenkomst van partijen en daarmede, een geheel vormt. Rechtb. Rotterdam. 7843. 3.
— Beteekenis der verklaring „dat de door de inbrengers, als op hunne huizen rustende schulden, opgegeven gelden door de Maatschappij zullen betaald worden, wanneer door de inbrengers ten genoegen van, de directie der Maatschappij wordt aangetoond, dat deze schulden bij den inbreng werkelijk bestaan hebben". Hof 's Gravenhage. 7854. 2.
—■ De overeenkomst, waarbij gedaagde: zich. verbond onder be¬
paalde voorwaarden een zeker bedrag aan eischer te betalen als bijdrage voor door dezen te maken werken, is een burger rechtelijke overeenkomst.
Het geschil over een schuldvordering, op deze overeenkomst steunende, is volgens art. 2 R. O. bij uitsluiting aan de rechterlijke macht ter kennisneming en beslissing opgedragen.
Dit geldt ook, waar, zooals in casu, twee publiekrechtelijke lichamen tegenover elkander staan, welke beide hebben gehandeld ter uitvoering van hunne publiekrechtelijke verplichting en bevoegdheid.
De gemeente is bevoegd om zich onherroepelijk tot het geven eener jaarlijksche bijdrage, te verbinden, speciaal waar het betreft het bevorderen van den aanleg van kunstwegen in, haar gebied. De goedkeuring door Gtedeputeerde Staten der daartoe beterkkelijke uitgaafposten staat als van geheel administratieven aard aan hare burgerrechtelijke bevoegdheid dienaangaande niet in den weg. Rechtb. Zwolle, 7917. 2.
— Zie Oorzaak. H. R. 7866. 3; Uitlegging. 7864. 3; Voogdij. 7962. 1; Voorwaarden. 7867. 4; 7871. 4; Zaakwaarneming. 7909. 2.
Overlading. — Zie Bevrachtingsovereenkomst. 7872. 2.
Overliggeld. — De, houders van cognossementen over verschillende partijen hout, aangebracht met hetzelfde schip, waarbij bepaald is dat minstens 100 standaards per dag moeten worden gelost, hebben niet te zanien te zorgen dat aan die verplichting wordt voldaan en zijn, bij overschrijding van den lostijd, noch hoofdelijk, noch gezamenlijk, voor het overliggeld aansprakelijk.
Tot betaling van overliggeld is slechts hij, verplicht-, wiens goed zich, na het verstrijken der losdagen, nog in het schip bevindt, doch ook de vordering tegen hem moet worden ontzegd, daar zij niet op dezen, maar op den evenvermelden onjuisten grond steunt. Hof 's Gravenhage. 7961. 2.
(Zie het vonnis a quo in W. 7820).
— Overmacht.
Tegen de vordering tot betaling van overliggeld kan geen overmacht worden ingeroepen. Kantang. Rotterdam. 7974. 3.
— Zie Bevrachtingsovereenkomst. 792,1. 3
Overlijden van:
Geuns. (Mr. S. J. van) 7843. 4.
Jesserun. (Mr. A. J.) 7940. 4.
Kalff. (Mr. J.) 7988. 4 ; 7990. 4.
Laer. (Mr. A. van) 7877. 4.
Land. (Mr. N. K. F.) 7874. 4.
Lier. (Mr. E. van) 7844. 4.
Lintelo de Geer van Jutfaas. (Prof. Mr. B. J.) 7932. 4. Luden. (Mr. H. L. M.) 7994. 4.
Meerbeke. (Mr. J. J. van) 7990. 4 ; 7991. 4.
Mommsen. (Theod.) 7973. 4.
Oldenhuis Gratama. (Mr. M.) 7920. 4.
Peeting. (Mr. J. G.) 7945, 4.
Philipse. (Mr. A. W.) 7970. 4.
Potrna. (Mr. A.) 7942. 4 ; 7944. 4.
Reepmaker. (Mr. J. C.) 7889. 4.
Rooyaards. (Mr. A. J.) 7940. 4.
Uiterwijk. (Mr. J. H.) 7970. 4.
Yos van Steenwijk. (Mr. A. N. Baron de) 7980. 4. Wiipperman. (Mr. L. Ph. J.) 7907. 4.
— Zie Vennootschap. 7855. 3.
Overmacht. — Werkstaking.
Aanbod na de dagvaarding van het gevorderde met de exploitkosten, sluit nog niet in erkenning van de verschuldigdheid van het gevorderde.
Een algemeene werkstaking van bootwerkers levert overmacht op om een Rijnschip uit een zeeschip te beladen en een algemeene werkstaking van machinisten en stokers van sleepbooten levert overmacht op om een Rijnsehip te doen wegsleepen, voor hem, die zich tot een en ander verbonden heeft, wanneer