is er af. Wit heeft zich slechts één dreiging kunnen reserveeren: een later Dh6. En deze doet het hem ten slotte.

23. Del—d2

De inleiding tot booze voornemens, welke spoedig zullen blijken. 23 Ta8—e8

24. Tf4—d4 La2—d5? Ziet wit's dreiging over het hoofd.

Deze bestond in 25. e4, T5e6 26. e5! en Dh6. Na de gekozen foutieve voortzetting gaat het nog sneller. Noodig was 24 , T5e6.

25. e3—e4 Ld5 x e4

26. Dd2—h6

Zwart geeft op. Een ontijdig einde. De partij begon juist interessant te worden.

De „Keus"-Beker.

Homo mimificus proximo salus.

Het is een onloochenbaar feit, dat de propaganda voor ideëele zaken als het schaakspel niet slechts gediend wordt door een stevige organisatie in den vorm van clubs, onderbonden en een algemeenen bond. Stellig zijn deze factoren in den propagandistischen arbeid onmisbaar, doch daarnaast staat, als weliswaar occasioneele, maar niettemin evenwaardige factor, de offervaardigheid van den enkeling; — offervaardigheid, geboren uit liefde tot het spel der spelen. Deze offervaardigheid vertoont zich in onderscheidene gestalten. Zij kan betoond worden in den vorm van rustelooze aansporing van vrienden en kennissen tot beoefening van het schaak; — zij kan betoond worden in den vorm van regelmatig terugkeerenden, soms zeer omvangrijken, arbeid in de eene of andere bestuursfunctie; — zij kan betoond worden in den vorm van het door materieelen steun mogelijk maken van gebeurtenissen, die, hetzij in ruimen, hetzij in beperkten kring, de beoefening van het schaak ten goede komen. Een aantal gebeurtenissen in het Nederlandsclie schaakleven, die van zeer vérstrekkende, van internationale beteekenis waren, zijn slechts mogelijk geworden door de beide laatstgenoemde factoren: de Haagsche Olympiade, de matches van Dr. Euwe met Aljechin, met Bogoljubow, met Capablanca, de wedstrijd te Rotterdam, waaraan Rubinstein en Dr. Tartacover deelnamen, Dr. Euwes tocht naar Ned. Indië, om ons tot de laatste jaren te bepalen, zijn slechts mogelijk geworden door deze factoren. Onder deze gebeurtenissen hebben wij ook te rekenen de instelling van den ,,Keus"-beker, waaraan wij hier een opstel wijden.

De beteekenis van den „Keus"-beker.

In het jaar 1921 had te 's-Gravenhage een internationaal meesterconcours plaats, waaraan een aantal beroemdheden deelnamen, te weten: Rubinstein, Aljechin, Marco, Kostitsch, Tartacover, Marco, Maroczy, Yates, alsmede de Nederlanders Dr. Euwe en Davidson. Deze wedstrijd, die in de achterzaal van Pulchri Studio werd gehouden, was oorzaak, dat een oud-Indisehgast, die sedert eenige maanden in Den Haag woonde, uit zijn schaaklethargie werd wakker geschud en met de grootste aandacht de verrichtingen der meesters volgde, nieuwe kennismakingen aanknoopend, verjaarde hernieuwend. Na afloop van den wedstrijd werd deze belangstellende lid van den N.S.B. en van D.D.. Hij werd een der trouwste comparanten op D.D.'s speelavonden en eerlang zou de groote Haagsche ondervinden, dat oude liefde nimmer roest. Deze oud-Indischgast was de heer D. Keus, gewezen suikerindustrieel, die metterdaad toonde, dat zijn liefde tot Caïssa niet slechts zuiver platonisch, maar ook effectief-materieel was. Enkele jaren later stelde hij den „Keus"beker in, een schitterende coupe, die, om definitief eigendom te worden, drie maal in successie dan wel vijf maal in het geheel door denzelfden speler diende te worden gewonnen. De beker zou ieder jaar omstreeks Kerstmis worden verspeeld en aan de wedstrijden om dezen beker zouden elk jaar zes der bekendste Nederlandsche schakers deelnemen: twee van D.D., althans uit Den Haag, twee uit Amsterdam, een uit Utrecht en een uit Rotterdam. De leidende gedachte dezer uitnoodigingen was, dat de toentertijd aan de Eerste-klassecompetitie van den N.S.B. deelnemende clubs in de ,.Keus"-bekerwedstrijden regelmatig door hun sterkste spelers zouden zijn vertegenwoordigd. Bussum speelde toen nog niet in die klasse.

In Januari van 1927 werd de ,,Keus"-beker voor de eerste maal gewonnen door den Utreehtschen speler J. H. Goud. In December van hetzelfde jaar moest deze den cup afstaan aan den Santpoortenaar G. Kroone, die in Amsterdamsche schaakkringen reeds lang als een gevaarlijk tegenstander gold. Omstreeks Kerstmis 1928 werd de beker voor de derde maal verspeeld en ditmaal kwam hij in het bezit van den D.D.-er Jhr. J. H. O. van den Bosch. De vierde maal, dat de cup werd verspeeld, meldden zich zeven spelers aan den start. Weer