de overige fcijn het eigendom, of van den Staat, of van gemeenschappen of van bijzondere personen.

20. Gronderven en andere onroerende zaken die onbeheerd zijn en geenen eigenaar hebben, gelijk mede de zaken van den geen' die zonder erfgenaam overleden is, of wiens erfenis is verlaten, behooren aan den Staat.

24. Insgelijks behooren aan den Staat, de wegen ~en straten, welke ten zijnen laste zijn, de stranden

der zee, de bevaarbare en vlolbare stroomen en rivieren met hunne oevers, de groote en kleine eilanden en de platen welke in die wateren opkomen, de aanwassen, gorsingen en schorren, door de zee aan de stranden en monden Van rivieren alwaar ebbe en vloed gaat, aangespoeld, gelijk ook de havens en reeden, onverminderd het door partikuliere personen , of door gemeenschappen bij titel of bezit verkregen regt op een of ander dier voorwerpen.

25. Door oevers worden in het vorige artikel verstaan, de boorden van rivieren, meren of stroomen welke bij gewone tijden als het water op het hoogste is, door dat water overdekt worden, en niet hetgeen door watervloeden overstroomd is.

26. Als eigendom van den Staat worden insgelijks