wet vastgesteld; andere onderwerpen worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan. Behoudens bij de wet te bepalen uitzonderingen wordt op de wijze bij de wet te regelen, het vertegenwoordigend lichaam van het betrokken gebied gehoord.

Onverminderd het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt de regeling van de inwendige aangelegenheden van Nederlandsch-Indië, Suriname en Curagao overgelaten aan aldaar gevestigde organen, op de wijze bij de wet vast te stellen, tenzij bij de wet de bevoegdheid tot regeling van bepaalde onderwerpen of voor bepaalde gevallen aan den Koning is voorbehouden.

64. De verordeningen, vastgesteld door de in het tweede lid van het vorige artikel bedoelde organen, kunnen op grond van strijd met de Grondwet, met de wet of met het algemeen belang bij de wet worden vernietigd.

Zoodanige verordeningen kunnen door den Koning worden geschorst op de wijze bij de wet te bepalen.

65. De Koning heeft het opperbestuur van de algemeene geldmiddelen. Hij regelt de bezoldiging van alle colleges en ambtenaren, die uit 's Rijks kas worden betaald.

De wet regelt de bezoldiging van den Raad van State, van de Algemeene Rekenkamer en van de rechterlijke macht.

De Koning brengt de bezoldigingen op de begrooting der Rijksuitgaven.

De pensioenen der ambtenaren worden door de wet geregeld.

66. De Koning heeft het recht van de munt. Hij vermag zijne beeltenis op de muntspeciën te doen stellen.

67. De Koning verleent adeldom.

Vreemde adeldom kan door geen Nederlander worden aangenomen.

68. Ridderorden worden door eene wet, op het voorstel des Konings, ingesteld.

69. Vreemde orden, waaraan geene verplichtingen verbonden zijn, mogen worden aangenomen door den Koning en, met zijne toestemming, door de Prinsen van zijn Huis.

In geen geval mogen andere Nederlanders, of de vreemdelingen, die in Nederlandschen staatsdienst zijn, vreemde ordeteekenen, titels, rang of waardigheid aannemen, zonder bijzonder verlof van den Koning.

70. De Koning heeft het recht van gratie van straffen door rechterlijk vonnis opgelegd.

Hij oefent dat recht uit na het advies te hebben ingewonnen van den rechter daartoe bij algemeenen maatregel van bestuur aangewezen.

Amnestie of abolitie worden niet dan bij eene wet toegestaan.

71. Dispensatie van wetsbepalingen kan door den Koning slechts worden verleend met machtiging van de wet.

De wet, welke deze machtiging verleent, noemt de bepalingen, waarover de bevoegdheid tot dispensatie zich uitstrekt.

Dispensatie van bepalingen van algemeene maatregelen van bestuur is toegelaten voor

zoover de Koning zich de bevoegdheid daartoe bij den maatregel uitdrukkelijk heeft voorbehouden.

72. De geschillen tusschen provinciën onderling, provinciën en gemeenten; gemeenten onderling; alsmede tusschen provinciën of gemeenten en waterschappen, veenschappen en veenpolders; niet behoorende tot die, vermeld in artikel 160 of tot die, waarvan de beslissing krachtens artikel 161 is opgedragen aan den gewonen rechter of aan een college, met administratieve rechtspraak belast, worden door den Koning beslist.

73. De Koning draagt aan de Staten-Generaal ontwerpen van wet voor en doet hun zoodanige andere voorstellen als hij noodig acht.

Hij heeft het recht de door de Staten-Generaal aangenomen wetsontwerpen al of niet goed te keuren.

74. De wijze van afkondiging der wetten en der algemeene maatregelen van bestuur en het tijdstip waarop zij aanvangen verbindende te zijn, worden door de wet geregeld.

Het formulier van afkondiging der wetten is het volgende:

„Wij enz. Koning der Nederlanden, enz.

„Allen, die deze zullen zien of hooren, saluut! doen te weten:

„Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat enz. (De beweegredenen der wet).

„Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der StatenGeneraal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze" enz.

(De inhoud der wèt.)

„Gegeven", enz.

Ingeval eene Koningin regeert of het Koninklijk gezag door een Regent of door den Raad van State wordt waargenomen, wordt de daardoor noodige wijziging in dit formulier gebracht.

75. De Koning heeft het recht om de Kamers der Staten-Generaal, elke afzonderlijk of beide te zamen, te ontbinden.

Het besluit, waardoor die ontbinding wordt uitgesproken, houdt tevens den last in tot het verkiezen van nieuwe Kamers binnen veertig dagen, en tot het samenkomen der nieuw verkozen Kamers binnen drie maanden.

De wet kan voor de na eene ontbinding gekozen Kamers een anderen zittingsduur dan in de artikelen 88 en Q4 is bepaald, vaststellen.

De Raad van State, het Koninklijk gezag warnemende, oefent het recht van ontbinding niet uit.

ZEVENDE AFDEELING.

Van den Raad van State, de Ministers en de vaste colleges van advies en bijstand.

76. Er is een Raad van State, welks samenstelling en bevoegdheid worden geregeld door de wet.

De Koning is Voorzitter van den Raad, en benoemt de leden.