73. i. De ambtenaar wordt buiten functie gesteld en ontslagen door het gezag, dat bevoegd is tot de benoeming of bevordering tot het ambt, laatstelijk door den ambtenaar bekleed. Het ontslag wordt schriftelijk verleend.
2. Bij ongevraagd ontslag wordt den ambtenaar de reden van het ontslag schriftelijk medegedeeld.
74. x. Den ambtenaar wordt op zijn verzoek eervol ontslag verleend.
2. Het ontslag wordt verleend met ingang van een dag, niet vroeger dan een maand of later dan 3 maanden na den dag, waarop het verzoek om ontslag is ingekomen; op verzoek van den ambtenaar of om dringende redenen van openbaar belang kan hiervan worden afgeweken.
3. Is een strafvervolging tegen den ambtenaar aanhangig of wordt overwogen hem in aanmerking te brengen voor een disciplinaire straf, dan kan het nemen van een beslissing op een verzoek om ontslag worden aangehouden, totdat de uitspraak van den strafrechter of de beslissing in zake de disciplinaire straf onherroepelijk is geworden.
75. 1. Aan den ambtenaar kan eervol ontslag worden verleend wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering in de inrichting van den dienst.
2. Bij ontslag wegens verandering in de inrichting van den dienst geschiedt het ontslag, behoudens het bepaalde in het derde lid, in de volgende rangorde:
a zij, die zulks wenschen;
b. zij, die 35 of meer voor pensioen geldige dienstjaren hebben, waarbij ongehuwden, die geen kostwinner van een gezin zijn, vóór de overigen en in beide groepen ouderen in leeftijd vóór jongeren gaan;
c. zij, die den leeftijd van 35 jaren nog niet hebben overschreden en niet 6 maanden of langer hetzij gehuwd, hetzij kostwinner van een gezin zijn, te beginnen met hen, die de minste dienstjaren hebben;
d. zij, die de minste dienstjaren sebben.
3. Wanneer het dienstbelang zulks vordert, kan bij de verleening van ontslag, van de rangorde, bedoeld in het vorige lid, worden afgeweken, met dien verstande, dat indien de omvang van de voorgenomen afvloeiing daartoe aanleiding geeft, deze geschiedt naar een bepaald vooraf vastgesteld en aan de betrokkenen kenbaar gemaakt plan.
76. Indien de ambtenaar, die met Onze machtiging een functie als lid van Gedeputeerde Staten eener provincie of v«n wethouder eener gemeente heeft aanvaard en in verband daarmede van de waarneming van zijn ambt tijdelijk is ontheven, ophoudt lid van Gedeputeerde Staten of wethouder te ziin en hij naar het oordeel van het bevoegd gezag niet in actieven dienst kan worden hersteld, wordt hem eervol ontslag verleend.
77. 1. De vrouwelijke ambtenaar, die in het huwelijk treedt, wordt met ingang van den dag van haar huwelijk eervol ontslagen.
2. De in het eerste lid gestelde regel lijdt uitzonderingen:
a. wanneer de betrokkene den 45-jarigen leeftijd heeft vervuld;
b. wanneer dit door Ons wordt bepaald; een dergelijke bepaling kan als regel slechts worden getroffen, indien de betrekking als een bijbetrekking kan worden waargenomen.
3. Een besluit, als bedoeld in het vorige lid, onder b, wordt genomen op voordracht van Onzen Minister van Tustitie voorzooveel het Korps Rijkspolitie betreft, en van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken, voorzooveel de gemeentepolitie betreft.
78. 1. Anders dan op eigen verzoek, bij wijze van straf overeenkomstig het Politietuchtreglement of ingevolge het bepaalde bij artikel 7 van de wet van 17 Juli 1923 (Staatsblad no. 364) en bij de artikelen 74, 75 en 76 van dit besluit, kan de ambtenaar slechts worden ontslagen op grond van:
a. verlies van een vereischte voor de benoembaarheid. door het bevoegd gezag gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereischte alleen voor den aanvang van het ambt geldt;
b. staat van curateele krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
c. toepassing van lijfsdwang, wegens schulden, krachtens onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak;
d. onherroepelijk geworden veroordeeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf;
e. bereikt hebben van den 55-jarigen leeftijd, of het op grond van ziekten of gebreken ii# een toestand van ongeschiktheid voor de verdere waarneming van zijn betrekking geraakt zijn, behoudens het bepaalde in artikel 33;
1. onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem bekleede ambt, anders dan op grond van ziels, of lichaamsgebreken.
2. De adspirant-officier der Rijkspolitie, de surnumerair van gemeentepolitie en de adspirant der Rijkspolitie of van gemeentepolitie kunnen bovendien worden ontslagen, indien zij bij het einde van hun proeftijd niet voldoen aan de eischen van bekwaamheid en geschiktheid onderscheidenlijk voor de rangen van officier 2e klasse, ambtenaar 3e klasse, wachtmeester en agent.
3. Behalve in het geval, onder d van het eerste lid bedoeld, wordt een ontslag op grond van dit artikel steeds eervol verleend. Het kan, onverminderd het bepaalde onder e van het eerste lid, niet vroeger ingaan dan den dag, volgende op dien, waarop de reden voor het ontslag voor het eerst aanwezig was.
79. Aan den ambtenaar, wien eervol ontslag is verleend krachtens artikel 75, eerste lid, of artikel 76 wordt een wachtgeld toegekend op den voet van de bepalingen van Ons besluit van 3 Augustus 1922 (Staatsblad no. 479), zooals dat sindsdien is gewijzigd, tot regeling van de toekenning van wachtgeld aan burgerlijke Rijksambtenaren.
80. 1. De bezoldiging van den ambtenaar wordt niet langer uitbetaald dan tot en met