2. ten minste voldoen aan eischen van algemeene ontwikkeling, blijkende onder meer uit:

a. duidelijk leesbaar, vlot handschrift;

b. voldoende bekendheid met de Nederlandsche taal, hetgeen zal moeten blijken uit het zonder storende fouten maken van een opstel over een opgegeven onderwerp en een dictee;

c. bekendheid met de vier hoofdbewerkingen der rekenkunde met geheele getallen, tiendeelige- en gewone breuken, en kennis van het metrieke stelsel;

d. kennis van de voornaamste plaatsen, de eilanden, de groote rivieren, de belangrijke kanalen, spoorwegverbindingen en grensstations in Nederland en eenige kennis van de vaderlandsche en algemeene geschiedenis en van de aardrijkskunde van Europa en de andere werelddeelen.

3. Voor het beëindigen van den proeftijd moet de adspirant-officier, de surnumerair en de adspirant:

1. voldoen aan de door Onze voornoemde .Ministers vast te stellen graad van algemeene ontwikkeling en vakbekwaamheid;

2. in het bezit zijn van een bij of krachtens de wet vastgesteld of erkend diploma voor eerste hulp bij ongelukken;

3. met goed gevolg hebben afgelegd de proeven van rijvaardigheid door de wet geeischt voor het verkrijgen van een rijbewijs voor het besturen van motorrijtuigen op twee wielen en van motorrijtuigen op meer dan twee wielen;

4. hebben voldaan aan door Onze voornoemde Ministers nader vast te stellen vaardigheidseischen op het gebied van lichamelijke oefening en sport.

4. 1) In bijzondere gevallen kunnen Onze voornoemde Ministers afwijken of afwijking toestaan van de in de artikelen 1, eerste lid, 2 en 3 bedoelde eischen.

2) Met betrekking tot de aanstelling in vasten dienst van hen, die bij het in werking treden van dit besluit reeds in tijdelijken dienst bij de politie werkzaam zijn, kunnen Onze voornoemde Ministers beslissen, dat de voorwaarden, waarop de tijdelijke aanstelling is geschied, gehandhaafd blijven.

5. Indien zij voldoen aan de bij of ingevolge de artikelen 1, 2 en 4, eerste lid, gestelde eischen, hebben voorrang zij, die in het bezit zijn van hetzij het diploma voor adspirant-inspecteur van politie in Nederland, ingesteld door den Bond van Hoogere Politie-ambtenaren, hetzij van het volledig diploma, ingesteld door de R. K. Vereeniging van Hooger Politiepersoneel, den Algemeenen Nederlandschen Politiebond, hetzij van het diploma, al of niet met aanteekening, afgegeven door den Algeméenen Nederlandschen Politiebond, den Bond van Christelijke Politieambtenaren in Nederland, vanwege den Nederlandschen R. K. Politiebond ,,St. Michael" of door den Algemeenen Bond van Politiepersoneel in Nederland, hetzij van een ander door Onze voornoemde Ministers als

daarmede overeenkomend aangemerkt politiediploma.

6. Dit besluit, hetwelk kan worden aangehaald als ,,Besluit aanstellingseischen politiepersoneel", treedt in werking met ingang van den tweeden dag na dien zijner afkondiging.

Onze Minister van Justitie en Binnenlandsche Zaken zijn, ieder voor zooveel hen betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

Het Loo, den gden Mei 1947.

WILHELMINA. De Min. van Justitie, J. H. v. Maarseveen. De Min. van Binn. Zaken a.i., W. Drees.

(Uitgeg. 3 Juni 1947.)

S. H 147

10 Mei 1947. WET tot vaststelling van de begrooting van de Staatsmijnen in Limburg voor het dienstjaar 1947.

Bijl. Hand. II 46J47, 300 J.

Hand. II 46J47, bladz. 801—809.

Bijl. Hand. I 46/47, 300 J.

Hand. I 46I47, bladz. 719—748.

S. H 148

10 Mei 1047. BESLUIT tot wijziging en

aanvulling van het Vogelbesluit 1937.

Wij WILHELMINA, enz.;

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen van 23 Januari 1947, no. 28688^, afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming;

Overwegende, dat het wenselijk is mede in verband met het bepaalde bij artikel 2 van de wet van 10 Januari 1947 (Staatsblad no. H 12), houdende voorziening met betrekking tot enige bezettingsregelingen op het gebied van de vogelbescherming, het Vogelbesluit 1937 te wijzigen en aan te vullen;

Gelet op de Vogelwet 1936;

De Raad van State gehoord (advies van 4 Maart 1947, no. 21);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van 3 Mei 1947, no. 36171, afdeling Oudheidkunde en Natuurbescherming;

Hebben goe.dgevonden en verstaan:

Art. 1. Het Vogelbesluit 1937, zoals het sindsdien is gewijzigd, wordt nader gewijzigd en aangevuld als volgt:

I. In artikel 3 wordt de aanhef van Lijst

11 gelezen: voor een of meer door Onze Minister > in overleg met de Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening, voor elk hunner voor telkens ten hoogste twee jaren te bepalen tijdvakken en voor het gehele Rijk of voor een of meer door hem voor elk hunner voor telkens ten hoogste twee jaren te bepalen gedeelten daarvan: