Indien de borgtocht niet voldoende mocht zijn om het bedrag der invoerrechten en accijnzen in te vorderen, zullen deze verhaalbaar zijn op de voet van, en zullen voor deze dezelfde privileges gelden als vermeld zijn in het 24ste hoofdstuk dezer wet.

5- aan artikel 281 een nieuw lid toegevoegd, luidende:

In geval wijziging van het tarief van invoerrechten en accijnzen zal het verschuldigde worden berekend naar het hoogste tarief, dat sedert de afgifte van het document voor de goederen heeft gegolden. Indien de borgtocht niet voldoende mocht zijn om het bedrag der invoerrechten en accijnzen in te vorderen, zullen deze verhaalbaar zijn op de voet van, en zullen voor deze dezelfde privileges gelden als vermeld zijn in het 24ste hoofdstuk dezer wet.

3. In de Waardewet 1927, Staatsblad n°. 17, het laatst gewijzigd bij de wet van 19 Mei 1938, Staatsblad n°. 404

a. wordt artikel 1 gelezen als volgt:

Indien bij de visitatie van goederen, waarvan een invoerrecht naar de waarde, invoerbelasting hieronder begrepen, wordt geheven, de visiterende ambtenaren de aangegeven waarde te laag oordelen, houden zij die goederen aan, delen een en ander, desverlangd schriftelijk, mede aan de aangever of, zo deze niet tegenwoordig is, aan de persoon, die de goederen ter visitatie aanbiedt en geven hiervan ook kennis aan de inspecteur der invoerrechten.

Het bepaalde in het vorig lid is niet van toepassing op goederen, welke met gehele of gedeeltelijke vrijstelling van invoerrecht, en tevens met vrijstelling van invoerbelasting, een en ander anders dan bij wijze van teruggaaf, worden ingevoerd.

b. wordt in artikel 16, tweede lid, voor „artikel 12, tweede lid, der Tariefwet 1934" gelezen: artikel 8, tweede lid, der wet van 28 Juni 1935, Staatsblad n°. 381.

c. vervallen artikel 8 en het eerste lid van artikel 23.

4. In de Benzinewet 1931

a. wordt artikel 1, tweede lid, gelezen als volgt:

Dit bijzonder invoerrecht wordt geheven op dezelfde voet als ware het als invoerrecht opgenomen in het bij het Tariefbesluit 1947 behorende tarief. De artikelen 3 en 5 van het Tariefbesluit 1947 blijven voor de heffing van dit invoerrecht buiten toepassing.

b. wordt na artikel I, tweede lid, een nieuw lid tussengevoegd, luidende:

Onze Minister van Financiën kan onder de nodige voorzieningen vrijstelling van dit invoerrecht verlenen voor benzine, welke wordt gebruikt of verbruikt in de industrie, landbouw, tuinbouw en veeteelt, voor zover deze niet als motorbrandstof wordt gebezigd.

c. wordt een nieuw artikel ibis ingevoegd, luidende:

Bij invoer van gestorte benzine in tankschepen, zal op daartoe gedaan verzoek de hoeveelheid der benzine overeenkomstig door Onze Minister van Financiën te geven voorschriften, door ambtenaren der invoerrechten en accijnzen worden vastgesteld.

d. vervalt het laatste lid van artikel 2.

5. In de Wet op het Statistiekrecht, Staatsblad 1932, n°. 231, wordt:

а. artikel 5, letter b, gelezen als volgt:

Voor andere goederen, de met inachtneming van de herkomst te bepalen inkoopwaarde bij levering op de plaats van vrijmaking, tegen contante betaling, zonder inbegrip van Nederlandse rechten.

б. in artikel 9 voor „niet met een invoerrecht naar de waarde belaste goederen, waarvoor gehele of gedeeltelijke vrijstelling van dat recht wordt verleend" gelezen: goederen, welke niet overeenkomstig de Waardewet 1927, Staatsblad n°. 17, kunnen worden aangehouden.

6. In het Besluit op de Omzetbelasting 1940

a. worden de leden 2 en 3 van artikel 10 gelezen als volgt:

2. Voormelde invoerbelasting wordt geheven op dezelfde voet als ware zij als invoerrecht opgenomen in het bij het Tariefbesluit 1947 behorende tarief. De artikelen 3 en 5 van het Tariefbesluit 1947 blijven voor de heffing van invoerbelasting buiten toepassing.

3. Onder waarde wordt verstaan de waarde, welke de maatstaf vormt voor de berekening van het invoerrecht, vermeerderd met alle Nederlandse belastingen en heffingen.

b. wordt artikel 13, tweede lid, gelezen als volgt:

Ten aanzien van de invoerbelasting blijven buiten toepassing artikel 19, eerste lid, letter c, artikel 20, letter a, laatste volzin, artikel 20, letter c, en artikel 21, eerste lid, letter d, van het Tariefbesluit 1947.

c. wordt artikel 20, tweede lid, gelezen als volgt:

De artikelen 2, tweede en derde lid, 5, 6 en 7 der wet van 28 Juni 1935, Staatsblad n°. 381, vinden ten aanzien van het beroep toepassing.

7. 1. De wet van 26 Maart 1920, Staatsblad n°. 161, houdende bepalingen omtrent vrijdom van invoerrecht voor gedistilleerd, bestemd voor de bereiding van azijn, vervalt.

2. Artikel 5 van de wet van 1 Augustus 1930, Staatsblad n°. 354, houdende bepalingen omtrent de heffing van een compenserend invoerrecht op suiker vervalt.

3. De artikelen 3 tot en met 7 van de wet van 26 April 1940, Staatsblad n°. 404, tot versterking van 's Rijks middelen, vervallen.

8. 1. De aanhef van § 1 van artikel 2 van de wet van 1 Mei 1863, Staatsblad n°. 47, houdende bepalingen omtrent het belasten van buitenlands gedistilleerd, wordt gelezen als volgt:

Met afwijking van de voorschriften, bedoeld bij artikel 3, § ic, der genoemde wet van 20 Juni 1862, worden voor de berekening van de accijns:

2. In artikel 4 van de wet van 30 December 1910, Staatsblad n°. 377, houdende bepalingen omtrent het belasten van houtgeest, wordt in de aanhef voor „invoerrecht" gelezen: in artikel 7 van het Tariefbesluit 1947 bedoeld bijzonder invoerrecht, terwijl in letter a, na het woord „invoerrecht" wordt tussengevoegd : of bijzonder invoerrecht.

3. In artikel 1 van de wet van 10 Juni 1926, Staatsblaa n°. 179, tot het heffen van belasting op propylalcohol en iso-propylalcohol wordt voor „en het invoerrecht" gelezen: en het in atikel 7 van het Tariefbesluit 1947 bedoelde bijzonder invoerrecht.

4. In artikel 74615 van de wet van 27 September 1892, Staatsblad n°. 227, tot het hef-