De Padvindster

lasso gewapend! Men deed niet eens moeite, om te weten te komen wat de beweging beoogde. Dat jongens nu nog zoo iets deden, dat was tot daar aan toe, maar voor meisjes was ’t toch alles behalve lady-like. Ze hoorden thuis, in plaats van over de hei te galoppeeren of slootje te springen. Zoo ongeveer was de publieke opinie tien a vijftien jaar geleden. Voor meisjes achtte men gezonde lichaamsoefeningen buiten overbodig. Kampeeren was uit den booze. Had men echter eens moeite gedaan hierbij even stil te staan en na te denken, dan zou men tot de erkenning zijn gekomen, dat het juist voor een meisje van belang is. dat zij haar lichaam staalt en soepel houdt en veel naar buiten gaat om gezond bloed te houden, mits er gewaakt worde voor oververmoeienis. En alsof karaktervorming en geestelijke ontplooiing niet van ’t hoogste belang ware voor een meisje! Indien zij ooit mocht komen te staan voor de gezinstaak, dan toch heeft zij naast lichamelijken arbeid grootendeels ook de geestelijke leiding in huis, vooral waar kinderen zijn die in hun jeugd bijna geheel op haar alleen zijn aangewezen. Vindingrijkheid en redzaamheid, aangekweekt inde padvinderij, kan haar zeer fe stade komen in alle levensomstandigheden, ’t zij inde school, in het huisgezin, in atelier of inde fabriek. Maar ik ben druk bezig een pleidooi te houden vóór meisjes-padvinderij. Dit komt, omdat door den tegenstand, dien wij in haar „babyhood” ondervonden en die tot verweer noopte, deze accénten zich sterk in mij hebben vastgelegd. ’t Is nu anders geworden; over ’t algemeen mag men aannemen, dat de publieke opinie zich heeft gewijzigd en dat men door den berg van vooroordeel heen is, al wordt er nog van verschillende kanten beweerd, dat ook de meisjes aan militarisme doen, zij ’t dan ook onder een schoone leus. In elk geval heeft men het der meisjes-padvinderij waard geacht er meer aandacht aan te besteden, er over te discussieeren en er over te debatteeren, zoodat „du choc des opinions” meer klaarheid is gekomen en er een meer bezonken oordeel is gevestigd. Hoewel het geestelijk element van het begin af nooit heeft ontbroken en de eerste pioniersters in ons Gilde er diep van doordrongen waren, dat nooit de beweging vasten grond zou kunnen krijgen, indien niet karaktervorming hoofdzaak was, zoo was er tóch inden beginne een neiging te bespeuren tot overhellen naar den anderen kant en tot meer beoefening van de „uiterlijke padvinderij”, den z.g. technischen kant. Langzamerhand werd, doordat de ethische, kant meer naar voren werd gebracht in ons vroeger orgaan, door kristallisatie van de diepere gedachten in bepaalde ceremoniën bij installaties enz., de ernst en de diepere ondergrond der padvinderij meer gevoeld en kwam men tot een wijder besef van de innerlijke waarde er van voor meisjes. Zoodat we nu kunnen constateeren, dat er meer evenwicht is ontstaan tusschen het innerlijke en het uiterlijke. Vergelijken we nog eens, hoe het stond met de uniform, voorheen en thans. Wat hadden we dik-

wijls niet te lijden van spot en miskenning! „Kijk, daar heb je ze weer, de „padvinderessen”; ze lijken wel brandweermeisjes met die touwen, en met die stokken gaan ze straks soldaatje spelen.” Vergeten we niet, dat toentertijd veel meer werd uitgegaan met de gloed-nieuwe lasso’s en stokken, wat zeer practisch was bij oefeningen en spelen buiten. En nu? Laatst werd aan padvindsters, wien men verzocht had te helpen collecteeren voor stormramp en Roode Kruis, speciaal gevraagd dit vooral in uniform te doen, zoodat men ook hiervan de waarde begint in te zien. Ja, we zijn vooruit gegaan in dit eerste decennium

van ons bestaan. Er is iets ten anker gelegd, er is iets gegrondvest, dat voor groei vatbaar is. Getuigen het niet de enkele monumenten in ons Gilde: de blokhut in Ommen, de overal verspreide grootere en kleinere clubhuizen, de leidsters-raad en thans de stichting vaneen hoofdkwartier in onze hoofdstad? Ook het aantal padvindsters groeit, hoewel langzaam, en jonge leidsters komen er, gekweekt inde padvinderij zelf. Ook op internationaal gebied heeft het Gilde zich bewogen. Oorspronkelijk was het een overen-weer kampeeren van enkele buitenlandsche padvindsters hier te lande en omgekeerd. En toen er internationale conferenties tot stand kwamen zond het Gilde een afgevaardigde, aan wie de laatste keeren een lezing werd toevertrouwd en eens zelfs de leiding werd opgedragen vaneen zitting van internationalen. Voor enkele dingen echter moeten we oppassen, d.i. voor overtollig vertoon en holklinkende phrases. Eenvoud is het kenmerk van ’t ware schoone! Uniform is practisch en noodzakelijk en kenteekenen zijn daarbij noodig, doch we moeten waken voor overdrijving, ook in houding en woorden. Ook bestaat er soms het wanbegrip, als zou iets niet tot padvinderij behooren. „Nu ja,” zegt men dan „dat is alles heel aardig, maar dat is toch geen padvinderij.” M.i. kan alles in verband worden gebracht met padvinderij. Alles, wat middel kan zijn tot geestelijke verruiming en algemeene ontwikkeling, wat leiden kan tot breedheid van opvatting en tot veelzijdigheid, tot lichamelijke ontwikkeling en karaktervorming, tot hulp aan de rnenschheid in welken vorm ook is padvinderij . . .

5