12 Juli 1913. DE PADVINDER.

weken. De soldaten waren juist voor et vallen van den avond naar hun amp teruggekeerd, maar uit wat wij rehoord hadden, bleef ons weinig wij fel of het zoeken zou den volgenden dag hervat worden. Ik geoelde groot leedwezen dat ik mijn acht leger moest verlaten, en betwijfelde in waarheid wel eenigszins of het wijs was voort te trekken nu 'ij zulk een uitstekende schuilplaats evonden hadden ; maar Tito en mijn ader beiden gevoelden dat zij geen rust zouden kennen vóór zij veel erder van het kamp verwijderd .varen. Zij haalden mij uit onze schuilplaats ongeveer op dezelfde wijze als zij er mij tevoren hadden ingevregen, en wij begaven ons op weg den heuvel op. Over ’t algemeen ■cheen de richting van den bodem naar boven te zijn, en verscheidene malen gedurende den nacht kwamen wij op kleine open plaatsen van waaruit wijde kampvuren onzer vijanden ver beneden ons konden zien. Naarmate wij hooger stegen groeiden de boomen niet meer zoo dicht, en konden wij over ’t geheel wat vlugger vooruitkomen, minder langzaam zou en betere manier van zeggen zijn. Weer kwam de dageraad, en Tito zocht naar een schuilplaats, maar ditmaal was er geen geschikte holle hoorn te vinden. Wij waren ineen streek van prachtige woudkoningen, meest met wijde ruimten tusschen hen, maar zoo reusachtig waren zij dat ofschoon hun stammen wel honderd of zelfs tweehonderd voet van elkander afstonden, hun takken dikwijls hoog boven ons hoofd zich door elkaar heen strengelden. Deze ■reuzen zouden volstrekt niet te beklimmen zijn geweest, als niet in bijna ieder geval reusachtige lianen, met stengels, even dik als menige boom in deze koude meer noordelijke luchtstreken, zich rondom hun prachtige stammen hadden geslingerd en aldus meestal voor een actief mensch een betrekkelijk gemakkelijke wijze om naar boven te komen hadden verschaft. Terwijl Tito zoo rondliep te zoeken naar een schuilplaats kwam het bij hem op eens ineen dier hoogen boomen te klimmen om te zien wat onze vijanden deden. Zonder veel moeite vond kij een plaats van waar het kamp nog duidelijk zichtbaar was, ofschoon het nu door den verren afstand zeer klein geleek, hij zag dezelfde opschudding en voorbereiding en uitzending van troepen als |

= KORFF’s S CEYLONREEPEN Overheerlijk van smaak. Voedzaam en versterkend. Verwekken geen dorst. =

te voren; maar ofschoon hij niets nieuws zag, hoorde hij dadelijk daarna iets dat hem in allerijl uit den boom naar beneden joeg, en hij kwam op ons toesnellen met een gezicht van dat eigenaardige loodkleurig grauw dat het dichtste is dat een neger komen kan bij wit worden van angst. „Honden, meester!” zeide hij, „ze jagen ons de slavenhonden na, luistert !” Toen wij aandachtig luisterden, hoorden wij, stellig genoeg,‘ver weg het diepklinkende geblaf vaneen bloedhond. Wij wisten dat deze groote honden door zekere slaveneigenaars inde binnenlanden gehouden werden om weggeloopen negers op te sporen, maar waar Martinez er een vandaan gehaald kon hebben, konden wij niet gissen. Ik kan enkel veronderstellen dat er onder zijn mannen een geweest moet zijn die wist dat er op de een of andere plantage inde binnenlanden zulke dieren bestonden, dat hij zijn’ officier de zaak verteld moet hebben en dat Martinez, toen hij er van hoorde, dadelijk eenige mannen uitgestuurd moet hebben om deze honden te leenen, zelfs al zou dat het groote geheim van zijn aanwezigheid daar in kennis stellen van ten minste eenigen van de lieden der plantage. lets van zijn karakter kennende, vrees ik echter zeer, dat hij misschien vreesdijk afdoende middelen gebezigd heeft om zich van het stilzwijgen van alle menschelijke wezens op die plantage te verzekeren, misschien is er wel een algeheele slachting gehouden. In ieder geval, daar waren de

honden, en er viel niet aan te twijfelen of zij waren in staat ons op te sporen, en tot onze schuilplaats van den vorigen dag èn tot de plaats waar wij nu waren, en onze kans om hun te ontkomen scheen opmerkelijk klein. Ik had dikwijls verhalen gehoord over de ontembare woestheid van deze dieren, en over hun vastberadenheid in het volgen van een spoor tot het einde toe. Wij zochten niet langer naar een schuilplaats, maar snelden hopeloos voort, ons steeds naar boven richtende, naar de foppen der bergen. Maar wij wisten zeer wel dat onze vervolgers veel vlugger zouden vooruitkomen dan wij, en dat niets kon verhinderen dat wij ingehaald zouden worden. Tito had een theorie, gegrond op een of ander negerbij geloof, dat de reuk van bloed de scherpte van reuk van de honden zou doen verdwijnen; dus trok hij zijn groot mes en gaf daarmee een kleine snede in zijn arm, en sprenkelde het overvloedig vloeiende bloed rond de plaats waar wij toen stonden. Hij scheen eenig vertrouwen in deze methode te hebben, al gaf hij toe dat men haar bij sommige honden had zien falen, dus scheen zij slechts een tenger riet om het gebouw onzer hoopte steunen. Wij bevonden ons op dit oogenblik aan den rand vaneen soort rug,en voor ons liep de grond weer naar beneden en maakte een soort ravijn, langs welks bodem een ondiepe stroom vloeide. Aan de overzijde van den stroom rees de grond weer, en de heuvelrand strekte zich verder voor ons uit. (Wordt vervolgd).

335