hutten en hun toegangswegen, dan de verbindingswegen (passen, enz.) en daarna de toppen met hun verschillende routes. De „Kaiserführer” gaat alleen uit van de hutten en beschrijft het tochtengebied van elke hut. Stellig biedt dit systeem voor een gebied als de Wilder Kaiser voordelen; een nadeel is echter dat men niet alle routes van één top bijeen vindt.

Een voorbeeld: de hoogste top, de Ellmauer Halt, wordt eerst behandeld bij het tochtengebied van Hinterbarenbad (blz. 38 e.v.), waarbij 4 routes worden beschreven; 2 andere routes vindt men bij het tochtengebied van de Gruttenhütte (bz. 60).

Het is een „Kleiner Kaiserführer” en dus bestaat niet de pretentie van volledigheid. Toch zijn de bekendste routes beschreven en van de „ongewone” routes worden er verschillende kort aangeduid. De tegenwoordig gebruikelijke schaal, die de graad van moeilijkheid aanduidt, had in het jaar van uitgifte (1947) blijkbaar nog niet voldoende burgerrecht; Schmitt gebruikt de vroeger gangbare begrippen „leicht, schwierig, sehr schwierig” enz.

Overigens bezorgde het doorbladeren van dit gidsje enige prettige ogenblikken; het is lang geleden dat ik dit gebied bezocht en daarom was het goed om het geheugen weer eens op te frissen. Weer zag ik aan de hand van de beschrijving de routes op de Ellmauer Halt, Totenkirchl en Hinterkarlspitze voor mij; en andere beschrijvingen lezend, dacht ik: had ik toen maar meer tijd gehad....

Kort en goed diegenen onder onze leden, die naar de Wilder Kaiser gaan kunnen dit boekje niet missen !

H. G. E.

Kleiner Führer durch die Ankogelund Goldberg-Gruppe, Robert Hütting. Bergverlag R. Rother, München 1955. DM 3.80.

Prof. R. von Klebelsberg heeft voor het gaan naar de bergen door hen, voor wie de jongste jaren voorbij zijn en die, zonder flinke prestaties in tijd en energie te schuwen, meer naar landschap dan naar techniek, meer naar bloemen, dieren en kristallen dan naar haken en „Karabiner”

zijn gaan zoeken, de term „beschauliches Wandern” uitgevonden.

Wanneer er één gebied is, dat zich voor deze vorm van alpinisme want dit is het leent, dan is het het in dit gidsje beschreven gebied. Sinds ik het in 1953 bezocht heeft ’t een warm plekje in mijn hart.

De systematiek van deze kleine gids gelijkt veel op die van de Alpenvereinsführer, doch de opzet is beknopter. Vooraf gaat een duidelijke beschrijving der beide groepen, de Ankogel- en de Goldberg- of Sonnblickgroep. De paragraaf over fauna en flora wijst al op die elementen, die ik hierboven als essentialia van het „beschauliches Wandem” aanduidde. Dan volgt het alpinistische deel van de dorpen door de dalen naar de hutten, van de hutten naar de passen en de toppen.

Het Ankogelgebied telt als oostelijke groep naast vele lagere toppen een twintigtal bergen boven de 3000 meter. Even een paar namen en één of twee woorden ter karakterisering:

Ankogel, 3246 m, tot 1932 een tiental meters hoger de scherpe top viel eraf! Kölnbreinspitze, 2935 m, een aardige klauterberg; Hafner, 3087 m, de oostelijkste drieduizender met prachtig uitzicht; Hochalmspitze 3060 m, fraaie gletschertocht; Sauleck, 3085 m, gemakkelijk en lonend.

De Goldberggroep ligt tussen de Ankogelen de Glocknergroep in en telt slechts 8 drieduizenders. Op de top van de Sonnblick, 3106 m, ligt het Zittelhaus met daarnaast het hoogste blijvend bezette meteorologische observatorium van Europa. Hoogste top is de Hocham, 3254 m, een sneeuwberg.

Wie niet-overbevolkte hutten en eenzame toppen zoekt, wie van de bloemen en dieren houdt en toch ook rotsen in zijn handen wil voelen en fimsneeuw wil horen kraken onder zijn voet, hij bezoeke dit gebied en vergete daarbij dit gidsje niet!

H. G. E.

Freytag & Berndt. Touristen-

Wanderkarte. Wien 1955.

Blatt 48: Arlberggebiet S. 16.50 Blatt 49: Gardasee S. 14.40

Van deze welbekende, duidelijke en betrouwbare overzichtskaarten 1 : 100.000