Dolomieten met een verschil
Oktober 1957. Na de lange afdaling van de Brenner stopt de trein in Bozen. In het transparante licht van de milde herfstmiddag rijzen de Vajolet-torens boven de donkergroene daluitsnijding op, vooruitgeschoven wachtposten van de Rosengartengroep, de meest westelijke van de Dolomieten. Ze staan daar als boden van een verre en haast vergeten wonderwereld, en het lijkt of ze me wenken en uitnodigen tot ze te komen. Maar de trein zet zich weer in beweging, en verder gaat het naar de prachtige oude stad Trento, waar de alpinisten vergaderen en waar niet geklommen wordt. Het verlangen echter is weer wakker geworden, en de gedachten maken een sprong terug.
Juli 1929. Vier Amsterdamse studenten ontmoeten elkaar in Bozen, om onder leiding van Emil Solleder toentertijd de primus inter pares van alle klimmers in de kalkrotsen drie weken lang in de Dolomieten te gaan klimmen. Een nieuwe en voor ons nog onbekende wereld gaat open. Warme, dicht beboste dalen, en daarboven bruine of grijze rotsen, soms hoog opstrevend in slanke torens, soms in machtige, brede wanden dreigend boven het dal. Zuidelijke stadjes en dorpen, waar het leven zonnig en licht schijnt. Een wereld tenslotte van volmaakt onbekommerd klimmen en rondtrekken, van pure pret en plezier.
In die drie weken ging er geen dag voorbij tenzij wij per bus van gebied veranderden of wij stonden op een top. Solleder bleek de volmaakte leider, die zijn lange karavaan met niet verflauwend geduld ook op moeilijke bergen loodste. Want het duurde lang, eindeloos langs soms, voordat deze cordée van vijf man zelfs maar gestart was. Wij werkten ons in die begintijd als een rups naar boven. Solleder klom, natuurlijk, vooruit en was meestal reeds lang ergens hoog in de wand, in een Kamin of achter een voorsprong, aan het gezicht van de aandachtige toeschouwer onttrokken, voordat de laatste man van de partij zich aan het touw gebonden had. Had hij een goede standplaats bereikt, dan volgde nummer twee, terwijl zo-
dra de hele karavaan de begane grond verlaten had en eenmaal ergens in de rotsen zat nummer drie tegelijkertijd nummer vier liet volgen. In het volgende stadium kwamen de oneven nummers aan de beurt, en zo ging het in een schoon ritme verder.
En zo kwam bet dat het meestal laat werd voordat we de in het warme ochtendzonnetje verlaten hut weer bereikten en dat de veelvuldig optredende middagonweren een dankbare prooi aan ons hadden. Dan was het oppassen, want in de couloirs kwam de steenslag omlaag gesuisd en moest ieder ijlings onder een stuk overhangende rots dekking zoeken.
Lang duurde de regen doorgaans niet en de kalkrots was gauw weer droog, maar de touwen waren nat geworden en het abseilen, dat veelvuldig en naarstig bedreven werd, werd een kwelling. Men bedenke dat het nylon destijds nog niet uitgevonden was.
Evenmin was dat het geval met de vibram-zool, en zo wandelden we ’s ochtends in de gebruikelijke benagelde schoenen naar de Einstieg, waar van schoeisel gewisseld werd en we de vilten klauterschoenjes aantrokken. Dan was het een probleem wat met de spijkerschoenen te doen. De zon scheen en dus lieten de optimisten ze open en bloot in de zon staan om eens lekker uit te drogen. De pessimisten herinnerden zich het namiddagonweer van gisteren en legden ze met de opening naar beneden, toegedekt met een paar zware stenen. Statistische gegevens ontbreken na al die jaren om na te gaan wie vaker gelijk kreeg; vaststaat echter dat het leedvermaak ten koste van de optimisten veel groter was dan omgekeerd!
leder had ontzaglijk plezier in het klimmen; we waren allen min of meer geschoold in de west-Alpen en leerden de eigenaardigheden van het kalkgesteente gauw kennen. Zozeer, dat Solleders vertrouwen in zijn pupillen groeide en de karavaan, zeer ten behoeve van een tijdiger einde van de tocht, weldra werd gesplitst. Twee bleven er aan des gidsen touw, de twee anderen (wie dat waren wisselde steeds, zodat er geen jaloezie ontstond) gingen hun eigen partij vor-