ik blij was, toen wij de sneeuwbruggetjes over de diepe kloven gepasseerd hadden; het was dan trouwens ook mijn eerste groote ijstoer! Fritz zwoer dan ook, dat als hij nog „den groszen Photografirkasten”, het kolossale phototoestel, waarmee een toerist ons bij de Bergli-hut had gephotografeerd, had moeten dragen, wij er alle drie zeker doorgezakt zouden zijn.

Op het Kallifirn kwamen wij goed vooruit, want hier waren wij in de schaduw van de Fiescher-graat en begon de sneeuw reeds hard te worden. Magnifiek was het gezicht op de beide Fiescherhörner met den overhangenden sneeuwkam, waarachter de zon stond. Bij het Kalli een steilen uitlooper van den Eiger lag de ijswoestijn achter ons en betraden wij weer vasten bodem; gras en alpenbloemen vertoonden zich. De talrijke zigzags draafden wij af en slenterden over den geheel met gruis en puin bedekten Unter Grindelwaldgletscher. Kort daarna stond de ladder bij Baregg voor ons. Nog een prettige wandeling in de schemering en om acht uur bereikten wij Grindelwald na zeventien uren onderweg te zijn geweest.