huidige ontwikkeling in de richting van het massa-tourisme, zal de echte liefhebber der bergen steeds een individualist blijven op dit terrein, een individualisme dat overigens het samengaan met één of meer gelijkgestemde geesten niet uitsluit. Wat is er dan logischer dan het feit in onze Sektion bijna even zovele meningen als leden te vinden? Wat logischer dan de constatering dat geen enkele redaktie er in zal slagen ieder het zijne te geven? Dat zij echter pogen moet elke grotere nuancering in de mening der lezers gebundeld tot haar recht te laten komen, is niet meer dan billijk! Immers, de man die met ijs en rots vecht om de prijs van de Gipfel, gedreven door zijn jeugdige moed en ondernemingszin, moet het zijne krijgen. Maar de beginneling, die zich even vergenoegd beperkt tot het trekken van hut tot hut, en hij, die dit alles al lang achter zich heeft moeten laten en zich alleen nog maar geroepen voelt tot de bespiegelende weemoed der herinnering tijdens de wandeling door die dalen, van waaruit hij ééns naar zijn eigen Einstiege opklom, hebben evenzeer hun onmiskenbare rechten. En wat te denken van de niet „schwindelfreie” maar toch intens genietende natuurbewonderaar en van de zeker niet kleine schaar wintersportaanhangers in onze rijen?

In dit besef is het de jonge Seilschaft der redaktie overduidelijk dat zij de maatstaf harer werkzaamheden niet uitsluitend moet zoeken in alpine prestaties vanaf een bepaalde hoogte, maar allereerst en principieel de verhouding van de mens tot de berg in haar meest pure uitingsvormen tot richtsnoer dient te nemen, wil zij in de haar opgedragen en vrijwillig aanvaarde taak slagen. Een verhouding, die dus niet alleen maar op huttenniveau en daarboven tot uitdrukking komt, doch wel degelijk ook daaronder leeft en tot ware bergvriendschap voert.

Kritiek mag en moet er zelfs zijn, mits positief bedoeld. Steenslag, weersverandering, lawinegevaar en nog veel meer behoren, hoe onaangenaam soms ook, tot de vaste bestanddelen van elke waardevolle tour. Men moet er nu eenmaal op rekenen. De leden der redaktie-Seilschaft zijn er niet bang voor. Zij weten dat zij de tocht in eikaars gezelschap voor het eerst ondernemen en dat dientengevolge fouten onvermijdelijk zullen zijn. Zij hopen er evenwel uit te leren, zoals men ook uit de in het gebergte begane en door de natuur niet al te hard bestrafte fouten lering dient te trekken.

Dit is de geest die hen bezielt. Nog eenmaal kijken zij elkaar aan, nog eenmaal weten zij veler ogen benieuwd en scherp op zich gericht, nog een laatste maal voelen zij de Einstieg-spanning door zich heenvlagen. Dan lachen zij elkaar bemoedigend toe en staat niets meer in de weg het er op te wagen.

„Auf geht’s Franze, geh’ ma klettern!”

De Redaktie

~P/z Roseg” vanaf de Einsiieg