:;ouw

sche Munsterkerk. Binnen de muren van dit oude bouwwerk heerscht onder de zware rondbogen een geheimzinnig halfdonker. De kleine vensters laten het schemerige licht van den avond slechts spaarzaam binnen. Als we de kerk weer verlaten, is het bijna geheel donker geworden. In een der hotels op het aardige Munsterplein zoeken we onderdak voor den nacht. En een heerlijke slaap doet ons de vermoeienissen vergeten van een fietstocht van meer dan tachtig kilometer. Den volgenden ochtend is de

lucht betrokken, maar tegen elf uur klaart de hemel op en de zon, die vanachter de wolken uit komt kijken, ziet ons halverwege den weg Roermond—Sittard. Als we dit laatste plaatsje bereikt hebben, zendt de dagvorstin haar stralen weer met volle kracht op onze hoofden neer. Het landschap is intusschen heuvelachtig geworden. Ook heeft de zandgrond plaats gemaakt voor vruchtbare klei, de bekende Limburgsche löss. Tusschen het blonde geel van de korenvelden loopen holle weggetjes, omzoomd door het groen van wilgen en Canadeesche populieren. Door de „schoen landouwe” van ’t Sittardsche land gaat de tocht verder naar Heerlen. In de omgeving van deze stad liggen verschillende kolenmijnen. Van verre al zien we de pyramidevormige zwarte steenbergen, die het landschap in de nabijheid van iedere kolenmijn kenmerken. Een der

! mijnen figt zem aan oen rand van i de stad. We rijden langs schacht-; torens, schoorsteenen en een wir- ■ war van allerlei gebouwen en: machines, alles groezelig van kolenstof en rook. Heerlen is geheel en al mijnstad. De snelle opkomst ’ en verdere ontwikkeling der stad 6

hangt nauw samen met de ontginning der kolenvelden.

Door schilderachtige dorpjes gaat het over den grooten weg naar Valkenburg. Dit stadje, dat geheel op toeristenbezoek is ingesteld en tallooze hotels bezit, heeft een veel te gezellige sfeer om er maar zonder meer snel door heen te rijden. De omgeving is daarvoor ook te mooi. We bespreken kamers in een der hotels aan het Walramplein en wandelen daarna het stadje eens in. Door schaduwrijke lanen gaan we en over ’n bruggetje, waar we de Geul bruisend zien stroomen tusschen de achtergevels der huizen en langs het rad van een watermolen. Op een der beboschte heuvels, die

de stad omgeven, zien we de romantische ruïne liggen van het kasteel, vanwaar eens Reinald van Valkenburg zijn strooptochten ondernam. We maken een tocht door de Gemeentegrot. De gids, die ons rondleidt door het geheimzinnige duister van dit labyrinth, weet honderden bijzonderheden te vertellen over de eeuwenoude geschiedenis van deze in de mergel uitgehouwen gangen.

Den volgenden dag brengen wij ’n bezoek aan de ruïne, we dwalen over de kronkelweggetjes van het Rotspark en we kunnen maar moeilijk van Valkenburg scheiden. Maar ’s middags moeten we toch weer verder en aangezien we over het idyllische voetpad langs de Geul willen gaan, zetten we onze fietsen op den trein. Het weggetje, dat via Houthem naar Meerssen voert, is een der mooiste wandelpaden van Zuid-Limburg. Links van ons rijst de heuvelhelling steil omhoog, dicht begroeid met boomen en struikgewas. Hier en daar, waar op een onbegroeid gedeelte de loodrechte mergelwand zichtbaar is, zien we de openingen van mergelgroeven en grotwonin-