Het Rijk zal door zijn subsidie dus ook in die kosten tot een bedrag van 70 {of 75) pet. hebben bij te dragen”. Uit het voorgaande blijkt wel heel duidelijk, dat het steeds de bedoeling van den Wetgever is geweest, dat geen enkel geldelijk bezwaar, voor geen enkel gezin, een beletsel mag zijn, de kinderen aan een gesubsidieerde school, voor een vak te laten op-1 eiden.

Toch blijven de scholen voor „arme” kinderen gesloten!

Bovenaangehaalde bepalingen bestaan nog steeds. Rechtens kan en moet dus elk normaal kind een behoorlijke vakopleiding kunnen krijgen, en toch...! Voor heel vele, in behoeftige omstandigheden verkeerende gezinnen, met gezonde en zelfs schrandere kinderen, blijkt het onmogelijk om er zelfs ook maar een, kosteloos op een vakschool geplaatst te krijgen.

Hoe komt dat toch?

Degene, die eenig begrip heeft van de kapitalistische neiging van onze toenmalige regeering en van de doelstelling van onze Groot-Industrieelen, kan gemakkelijk raden waarom deze wetsartikelen niet aan de groote klok werden gehangen.

Het gevolg daarvan is, dat de werkende stand er volkomen onkundig van is gebleven, zoodat er van een „opwaartschen druk” geen sprake kon zijn.

Toch kon er in de jaren 1920—1930 door enkele sociaal voelende schoolbesturen nog wel wat worden gedaan voor onvermogende leerlingen, dank zij het gezond begrip van den toenmaligen Inspecteur-Generaal van het N.0., den pionier van het wettelijk geregeld Nijverheidsonderwijs.

Sedert 1930 is er echter geen kans meer voor het armste deel van ons Volk.

Het voorwendsel „Bezuiniging” verwoest de Volksenergie.

Hoewel de wettelijke bepalingen zwart op wit bleven bestaan, kregen al heel spoedig de schoolbesturen, die als „voortvarend” konden worden aangemerkt, de Departementale mededeeling, dat van de begrooting de post: „Toelagen aan onvermogende leerlingen moest worden geschrapt”. Het parool was bezuinigen.

Practisch is er dan ook thans geen school meer in staat, een leerling kosteloos het onderwijs te laten volgen en aan de ouders een toelage uit te keeren. Helaas wordt zulks niet door alle schoolbesturen betreurd!

Inplaats van toelagen, studiebeurzen.

Toch heeft het proces van uitschakeling van onze „arme” jeugd een zeer „beschaafd” verloop gehad. Onopvallend werd het surrogaat: „Studiebeurs”

ingevoerd. Menig in het nauw gedreven bestuur (Directeur) komt ten slotte wel met zoo’n formulier te voorschijn.

Over die doorzichtige tactiek, waarbij tenslotte de ouders voor de geldelijke lasten worden geplaatst, behoeven we hier niet uit te weiden. Ze is in strijd met de letter en den geest der Wet.

Lapmiddelen.

Gelukkig zijn er een paar Gemeenten in den lande, die inzagen, dat er althans voor sommige jongelieden wat gedaan behoorde te worden. Die spreken er dan ook de Gemeentekas voor aan en doen meer dan hun wettelijken plicht.

Zelfs is ons opgevallen, dat de Nederlandsche Volksdienst meent, dat het tot zijn taak behoort, in dezen financieelen steun te verkenen.

Hoe loffelijk zulk een streven ook is, we mogen niet uit het oog verliezen dat het plaatselijke lapmiddelen zijn, die het overtuigend bewijs leveren, dat er bij de afdeeling N.O. van het Departement van Opvoeding, Wetenschap en Kultuurbescherming iets niet in orde is!

Zelfs de vakopleidingen zijn zeer onvoldoende! Heusch niet alleen uit de hier gewraakte aangelegenheid blijkt, dat onze Inspecteur-Generaal van het N.O. nog steeds in het schuitje zit van onze Groot-Industrieelen en, ter tegemoetkoming aan de kapitalistische wenschen, de vakbekwaamheid van onze Nederlandsche handwerkslieden, langzaam maar zeker naar den kelder helpt!

De aftakeling.

Eerst werden de scholen gesloten of gesloten gehouden voor kinderen uit behoeftige gezinnen. Daarna werden de 3-jarige ambachtsscholen tot 2- jarige opleidingen teruggebracht.

Bovendien werden de lessen aan de avondteekenscholen met 20—40 % verminderd, zoodat de jongelui, die op den dag door hun arbeid het gezin steunen en belasting inbrengen, niet meer dan gedurende 26 weken per jaar, 10 uren per week, gesubsidieerd onderwijs kunnen volgen.

Men schaamde zich niet, daarbij zelfs op joodschgeraffineerde wijze te werk te gaan.

Thans rijpt het plan de 5-jarige avondscholen tot 3-jarige cursussen terug te brengen.

En hoe is het in de jaren 1920—1943 gegaan met de ontwikkeling van het leerlingstelsel, eveneens, in beginsel, in de N.O.Wet vastgelegd?

Zijn daarbij de belangen van de jeugd en de vakbekwaamheid, of die van de Groot-Industrieelen gediend? Ook daarvan is automatisch de onvermogende leerling uitgesloten.

VOLKSOPVOEDING IS DE SYSTEMATISCHE LEIDING EN ORGANISATIE VAN HET VOLK TOT GEZAMENLIJKE ARBEIDSVREUGDE. Prof. Dr. G. Kerschensleiner