NOGMAALS DE UNIVERSITEIT

Het artikel „Saboteerende Proffen” met als ondertitel: „Waarom wordt 107 der Hoogere Onderwijswet niet toegepast?” en de onthullingen van den Leider van het Studentenfront op den derden Landdag te Utrecht en hetgeen Ir. Mussert, de Leider der N.S.B. dienaangaande zeide, geven mij aanleiding enkele summaire opmerkingen dienaangaande naar voren te brengen, aangezien de zaak er een is, die het geheele volk raakt en niet enkele hooggeleerde heeren, die nu niet bepaald in het gareel wenschen te loopen erj hetzij direct, hetzij indirect den studenten noodelooze inoeilijkheden in den weg leggen.

Het artikel in hoofde dezes genoemd, wijdt woorden van lof aan het betoog van Drs. Goedhuis in de Waag verschenen. De naam van dat artikel, getiteld: „Zelfmoord der Wetenschap” kan m.i. onmogelijk juist 'zijn: zooals ik de wetenschap als zoodanig zie. Immers wijlen Prof. Zwaardemaker, de zoo bekwame en minzame hoogleeraar in de Physiologie te Utrecht, die op een zoo waardige wijze de traditie door Donders gelegd, door Engelmann voortgezet, heeft gecontinueerd —, getuigde in zijn leerboek der Physiologie, dat de wetenschap het doel inzichzelve heeft en wij voegen hieraan toe, dat zij daardoor van alles wat haar aan een bepaalde geestesrichting zou willen binden, in haar richting voor nu en de toekomst bepaald wordt. Daardoor moet de wetenschap in extracto vrij van eenigen dwang zijn, van welke zijde deze ook zou worden uitgeoefend; trouwens, waaraan tegenwoordig ook niemand zal denken. lets anders is het echter als personen van wien verwacht wordt, dat zij zich uitsluitend of ten deele aan de wetenschap wijden, van meening zijn, dat op hun wetenschappelijken arbeid dwang zou worden uitgeoefend. Zijn zij in werkelijkheid deze meening toegedaan, dan is het misschien ondienstig hun met deze toch zoo voor de handliggende opvatting in kennis te stelten. Zoo dit niet het geval mocht zijn, is hun

houding van uit een normalen gezichtskring moeilijk te doordringen. De schrijver van dat artikel: „Saboteerende Proffen” verwacht veel heil van het artikel 107. Ik voor mij heb de vaste overtuiging, dat wil men den arbeid, die van een hoogleeraar vereischt wordt, beoordeelen, men andere maatstaven moet aanleggen, dan voor tal van andere betrekkingen gebruikelijk is.

Men heeft op zeer goede gronden het doceerend personeel der Universiteit ruime vrijheid gelaten in de wijze van het geven van onderwijs. Dit is natuurlijk aileen reeds daarom juist, omdat men van een hoogleeraar naast een groote mate van vakbekwaamheid ook een groote dosis van verantwoordelijkheidsgevoel en een hoogstaand karakter mocht en moest veronderstellen. Wil men het artikel naar de letter toepassen, dan bereikt men daarmede niets, totaal niets. Zij, die willen saboteeren, weten heusch wel door de mazen van het net heen te kruipen. Echter, indien men ertoe zou kunnen besluiten het artikel naar den geest toe te passen, dan staan de zaken direct anders; dan helpt immers geen schjjnvertoon van welwillendheid. Onverbiddelijk zal dan over hen, die hun plicht verzaken, schuldig worden uitgesproken.

De vraag, een dubbele, is: bij wien zullen de studenten steun zoeken en waar zullen zij dien vinden?

De klachten, die dr. Saris op den 3den Landdag van het Studentenfront naar voren bracht, doen ten zeerste twijfelen of de rector magnificus, aan wien de zorg der belangen der studenten is toevertrouwd, met deze feiten op de hoogte is gebracht. Indien dit wel het geval is, wat is dan de reden dat er geen bevredigende oplossing tot stand is gekomen? Wij hopen, dat prof. van Dam met spoed handelend moge optreden en grondige wijzigingen aan zal brengen. Het gaat hier, ik herhaal het nogmaals, om de belangen van het Nederlandsche Volk. L. M.

DE VINGER OP DE WONDE

(Vervolg van blz. 2, no. 29)

No. 20,

Art. 83 sub 5,

Als een bijzondere schooi wordt opgeheven, gaan de eigendom van het gebouw en de bijbehoorende grond (en de meubelen) over aan de gemeente. De wet spreekt niet over de leer- en hulpmiddelen, die toch voor een belangrijk deel met gelden van de gemeente aangeschaft zijn. Die blijven dus het eigendom van het schoolbestuur.

No. 21.

Art. 86, lid 1.

Als elders wonende kinderen hier een bijzondere school bezoeken, ontvangt de gemeente een vergoeding van de woongemeente der leerlingen.

Als elders wonende kinderen hier een openbare school bezoeken, ontvangt de gemeente niets.

Zoo kan het gebeuren, dat een gemeente om financieele overwegingen den ouders aanraadt, om hun kinderen naar een bijzondere school te zenden. Dit kan zich voordoen in kleine gemeenten, waar men op de dubbeltjes moet letten, of in gemeenten, waar de autoriteiten of ambtenaren voorstanders zijn van de bijzondere school.

No. 22.

Art. 95.

Zie toelichting. De Minister antwoordde hierop in de Memorie van antwoord: .... „De schoolbesturen zullen het hoogere schoolgeld zelf moeten innen.”

Hieruit blijkt, dat het bestuur van een bijzondere school het recht heeft, om hooger schoolgeld te heffen dan de openbare school. Dit wordt ook gedaan, b.v. door de scholen van de Maatsch. tot Nut van ’t Algemeen.

Het meerdere schoolgeld kan besteed worden om op vele wijzen het onderwijs en den bloei van de school te bevorderen, als: toelagen voor het personeel, aanstellen

van boventallige leerkrachten, aanschaffen van leer- en hulpmiddelen, enz.

De openbare school geniet deze vrijheid niet

No. 23.

Art. 100, lid 1.

Hierin wordt bepaald, dat, indien aan een openbare school boventallige leerkrachten werkzaam zijn, de gemeente aan het bestuur van een overeenkomstige bijzondere school in die gemeente, waar eveneens boventallige leerkrachten aangesteld zijn, de jaarwedden en wedden van een evenredig aantal leerkrachten moet vergoeden. Ongetwijfeld heeft de wetgever hier gedacht, dat het onomstootelijk vaststaat, dat de wedden van de boventallige leerkrachten aan de openbare school worden betaald uit de gemeentekas. In de meeste gevallen zal dit ook wel het geval zijn, maar het is niet ondenkbaar, dat dit bedrag op een andere wijze gevonden kon worden. In art. 54 wordt gezegd, dat de gemeente voorziet in de kosten van haar lager onderwijs, voor zoover die niet komen ten laste van anderen of op een andere wijze worden gevonden.

Wanneer nu in een gemeente eenige ouders tezamen met andere belangstellenden in het openbaar onderwijs de kosten van het aanstelien van een boventallige leerkracht voor hun rekening willen nemen, om op die wijze het peil van het onderwijs te verhoogen, of verslechtering tegen te gaan, kan dit gebracht worden onder de bepaling van art. 54.

Volgens art. 100 lid 1 moet de gemeente dan toch, hoewel uit de gemeentekas geen salaris aan dien boventalligen leerkracht wordt betaald, de jaarwedde van boventallige leerkrachten bij het bijzonder onderwijs vergoeden.

Dit is ongetwijfeld in strijd met de gelijkstelling van