Met wapperende manen en staarten draven ze weg. Zou er een jager in de buurt zijn?

Wat een klein wild rondom! Hazen, konijnen, patrijzen, korhoenders, kraaien. Roofdieren ook: bunsings, wezels, marters. En zangvogeltjes. We gaan verder. Is dit een pad? Ja, warempel, ’t is een soort weg. Daar gaat hy door het bosch. Er zijn takken weggehakt. Dat is heusch een weg. Dan moeten er ook menschen wonen.

Daar wordt het bosch weer dunner. Nu krijgen we dus weer grasland. Hè! wat is dat? Een graanveld. Ja, warempel, ’t is een tarweveld. Kijk die daar. Twee rijen korrels.

En kyk, daar staan huizen. Nu, wat zeg je er van? Netjes hè! Lijken zoo in de verte op de woningen, die je later na 20, na 40, ja na 60 eeuwen nog vindt. Daar komt iemand het huis uit. Nog een, n'og meer. Kijk ze rennen. Lieve tijd, die kunnen loepen, hoor! En dat in deze warmte. De zomerzon stooft de aarde. Zestig eeuwen later is het er veel minder warm. Dan is het aan de Middellandsche zee nog zoo warm als toen hier. Daarom hebben die kinderen, die daar spelen, ook geen kleeren aan. Daardoor komt het, dat hun huid zoo bruin is. De huid is warempel donkerder dan het hoofdhaar.

Daar komt er weer een het huis* uit. Die draagt een lang kleed. Kom, we gaan kijken van dichtbij. Fijn is de stof niet, hè! Na zesduizend jaar zouden ze er steenkolenzakken van maken, maar geen japonnen. Japon? Of moet je zeggen hemd? Want ’t is het eenige kleedingstuk, dat deze moeder draagt. Laten we zeggen: haar kleed.

We gaan mee naar binnen. Het stroodak wordt gedragen door lange palen, die stevig in den grond staan. De wanden zyn van palen, waartusschen rijs; de openingen zijn gedicht met een mengsel van leem en gedroogde grassprietjes. De vloer is de grond* In ’t midden is het haardvuur, tusschen keien. De rook kan ontsnappen door een dakluik, dat bij regen of sneeuw afgesloten kan worden Een dierenhuid dient als huisdeur.

Moeder is bezig met het middagmaal. Tusschen twee zware steenen, een platten ligger en een ronden maler, heeft ze graankorrels gekruimeld. Die mengt ze nu met water tot een kneedbare massa, neemt er stukjes van, die ze eerst rolt en daarna een weinig plet. Nu komen ze op en tusschen de heete haardsteenen en bakken zoo gaar. Dat heeft overgrootmoeder uitgevonden. Nu doet het heele dorp het.

Weet je, de grootmoeder van grootmoeder is de eerste geweest, die deze mooie weit (tarwe) had. Dat is zoo lang geleden, zoo lang! Maar de een vertelt het aan den ander en zoo weten ze het.

’t Was in den tijd, dat de sibbe nog nu hier, dan daar woonde in heel kleine woningen. Want men moest vaak verder trekken om weiden voor ’t vee en op zoek naar graan en appelen en wortelen en allerlei voedsel. Toen had ze, die wijze vrouw, eens armen vol mooie aren verzameld en bij haar huis in den wind gelegd. Op die plek stond het volgend jaar prachtige weit met dikke korrels. Want de dikste en de meest loszittende waren er bij ’t drogen uitgesprongen. Na 60 eeuwen zouden de boeren dat ook doen. Nu opzettelijk. Ze zouden dan selecteeren, d.i. de korrels met de meest gewilde eigenschappen uitzoeken.

Van die weit heeft de wijze grootmoeder weer veel korrels uitgezaaid, dicht bij huis. Nu hoefde zij niet meer in den zomer verre tochten te doen, om weit te zamelen. Later deden anderen het ook.

En toen ze dus graan altijd dicht bij huis hadden, hoefden ze ook niet meer te trekken. Zoo werden deze jagers en veehouders tot boeren met een vaste woonplaats.

Wel Herman, wat wou je zeggen?”

„Meester, hadden ze dan al vee?” „Goed zoo, Herman. Ja, nu moeten we op de vleu-

gelen der gedachte nog even eenige honderden jaren terug. Toen is er een vrouw geweest, zoo slim en verstandig. Weet je wat die deed?

Op zekeren dag doodde haar man, de jager, een wild schaap dat lammeren had. Die ving hij en nam ze levend mee naar huis als speelgoed voor de kinderen. Maar de moeder hield ze in ’t leven en toen ze groot waren

werden ze niet geslacht. Die schapen kregen later lammeren en zoo kreeg de moeder een kudde. Dat was heel belangrijk. Want in een tijd van schrale jacht kon men nu een dier uit de kudde nemen en slachten. ,

Maar die tijd is nu al lang weer voorbij. De jagers werden veehouders. En in den tijd, dat wij het dorp bezoeken, dus zesduizend jaar geleden, worden de veehouders tot echte boeren.

Niet allemaal. Ook niet tegelijk. Sommige sibben bleven nog een eeuw of langer trekken. Maar nu hier, dan daar bleven er wonen in een geschikte buurt, waar de grond vruchtbaar was, waar een rivier stroomde of aan een meer. En waar ook bosch was^

Ziezoo! Uit is de les. We gaan sommen maken.”

„Och Meester, vertel nog wat meer!”

„Vandaag niet. Volgenden Vrydag gaan we een bezoek brengen aan den bijlhouwer. Ook gaan we Moeder helpen pottenbakken. En we gaan met Vader en de groote zoons op de jacht.

En nu op de vleugelen der gedachte terug naar 1944 in onze eigen woonplaats, in onze school, in onze klasse; we gaan rekenen.

H. A. ALMOES

Stof te putten uit: Heemskerck, Dücker & Felix: Wat aarde bewaarde. Hamer, A’dam. Heemskerck, Dücker & FeUx: Wie kent Germanje? Tentoonstellingsuitgave van de Germ. Werkgemeenschap, Wageningen. Zie verder de tijdschriften; Hamer, de Schouw, Volksche Wacht.

Van het Algemeen Secretariaat WAT MOET EEN A.V.L.0.N.-LID DOEN ALS HIJ . .

A. Buiten zyn schuld in financieele moeilijkheden is geraakt?

Antwoord: Schrijven aan het districtshoofd voor geldelijken bijstand en hem mededeelen, dat men een beroep op deze afdeeling wenscht te doen. Het districtshoofd zendt U dan de noodige papieren ter invulling en/of komt naar U toe om de zaak mondeling te bespreken.

B. In verband met langdurige ziekte moeüükheden met zijn salaris ondervindt?

C. Operatiekosten heeft gemaakt voor zichzelf of een lid van zijn gezin?

D. In zijn gezin het derde, vierde, enz. kind verwacht?

Antwoord: Zich in alle drie gevallen wenden tot het districtshoofd voor de ziekteverzekering. In het laatste geval ook het trouwboekje opzenden.

E. Moeilijkheden ondervindt met de uitbetaling van salaris, wachtgeld of pensioen en daarom, of om nog andere gevallen, behoefte heeft aan rechtskundigen bijstand?

Antwoord: Zich wenden tot het districtshoofd voor rechtskundigen bijstand, die hem zoo mogelijk zelf helpt of anders de hulp van het hoofd der afdeeling inroept.

Weezen van A.V.L.0.N.-leden kunnen een beroep doen op het Weezenfonds.

Wendt U in voorkomende gevallen tot de districtshoofden van het Weezenfonds.

A.V.L.0.N.-leden wenden zich dus altyd rechtstreeks tot het Districtshoofd van de betrokken afdeeling en niet tot het Hoofd der afdeeling of het algemeen secretariaat.

ADRESSEN EN SPREEKUREN INSPECTEURS EN INSPECTRICES

Adreswijzigingen

Ir. L. TH. H. HESSELFELT (inspecteur van het N.0.), Bureau-adres: Ede (Gld.), Kazernelaan 17 (Tel. 8597, uitsluitend in kantoortijd); te spreken na voorafgaand verzoek.

W. POLDERMAN (inspecteur van het N.0.), Bureau, adres: Groningen, p/a De Twentsche Bank (Tel. 270151, Murmekeholm 10; te spreken na voorafgaand verzoek met opgave van onderwerp, bij voorkeur op Zaterdag.