DE VERHOUDING VAN DE EUGENESE TOT DE GENEESKUNDE

Het mag in deze tijd niet overbodig worden geacht om de verhouding van de eugenetica, of korter eugenese, tot de medische wetenschap eens aan een nauwkeurige beschouwing te onderwerpen. Menigmaal toch vindt men, ook van medische zijde, opmerkingen ten beste geven, die de indruk wekken, dat het vriendschappelijke van die verhouding aan twijfel onderhevig is. Het komt mij voor dat hier een dreigend misverstand waaraan helaas al te ijverige eugenetici niet geheel onschuldig zijn tijdig moet worden gestuit.

Wat is eugenese? Mijn antwoord is vooreerst: een wetenschap. Deze wetenschap wortelt in een andere, meer omvattende, n.l. de erfelijkheidsleer. Eugenese is feitelijk in hoofdzaak: toegepaste erfelijkheidsleer van de mensch en als zoodanig kan ze gevoegelijk bij de geneeskunde worden ondergebracht. De erfelijkheidsleer houdt zich bezig met de bestudering van de overdracht der ouderlijke eigenschappen op het nageslacht en verder met alles, wat invloed kan oefenen op die eigenschappen, zo ten goede (eugenetische invloeden) als ten kwade (dys- of kako-genetische invloeden). De eugenese wil uit het gevondene partij trekken voor het practische leven volgens de definitie van haar stichter Sir Francis Galton, gegeven in 1883: „Eugenics is the science which deals with all influences that improve the inbom qualities of a race, also with those that develop them to the utmost advantage”. De eugenese wortelt in de erfelijkheidsleer zooals de hygiëne in de bacteriologie en de medische wetenschap uiteindelijk in de biologie. Als toegepaste wetenschap mag men aan haar natuurlijk niet de eisen stellen, welke men aan de „zuivere” wetenschap stelt. Uit de aard der zaak spelen gevoel en intuïtie een grotere rol. Dit geldt ook voor de geneeskunde vandaar niet zelden geneeskunst genoemd zonder dat men deze laatste daarom haar plaats in de rij der wetenschappen heeft opgezegd.

11