Maar, mag men vragen, gevoelt de medische wetenschap behoefte aan deze nieuwe spruit ? Ik twijfel niet hierop een bevestigend antwoord te geven. De erfelijkheidsleer is in de medische wetenschap teveel op de achtergrond gebleven. Men heeft zich toegelegd op het heil van het individu. Ter echt. Maar de medicus mag de biologische wetten daarbij niet uit het oog verliezen. De natuurlijke soorten in planten- en dierenrijk blijven door selectie passend voor hun omgeving; van een in overmaat aangelegd nageslacht gaat het meerendeel te gronde men denke aan de ontelbare zaden, visscheneieren enz., door één individu voortgebracht—wat tot volle wasdom komt, behoort uit den aard der zaak tot wat het best in overeenstemming is met de heersende omstandigheden. Wat daar minder bij past, vergaat. Niet in bloedige strijd, maar door verdringing en verkommering. Ook de natuurmens betaalt nog zware tol aan natuurlijke selectie. Onze beschaving poogt deze echter tot een minimum terug te brengen en lang niet zonder succes. Hulde, roept ook de eugeneticus uit volle borst! Met recht roemt men in onze beschaving, dat ze voor zieken, zwakken en achterlijken zorg draagt, maar met hetzelfde recht mag men van die beschaving verwachten, dat zij de gezonden èn de patiënten voor de funeste gevolgen, welke die bemoeienis naast haar verdiensten medebrengt, weet te beveiligen. Moet men dit eigenlijk zelfs niet eisen, wetenschappelijk zowel als maatschappelijk?

De wetenschap, welke ik eugenese noem, verdient een plaats naast haar zusterwetenschap, de hygiëne. Het ernstig misverstand, dat eugenese de geneeskunde in het algemeen en de hygiëne in het bijzonder met een scheel oog zou aanzien, dient spoedig te verdwijnen. Zeker, er zijn eugenetici, die tot dat misverstand maar al te gerede aanleiding gaven en geven. De overdrijving van dezulken moet worden bestreden, maar men hoede er zich voor het kind met het badwater weg te gooien! Eugenese verdient haar plaats, omdat ze zich vooral bezig houdt met dat deel van de mens, dat tot nu toe onvoldoende belangstelling ondervond, n.l. het genotype. Daarmee wordt bedoeld de erfelijk vastgelegde aanleg, de kern van ieder levend wezen, die in laatste instantie paal en perk stelt aan de macht der peristase, d.i. de verzameling van alles, wat als invloed van buiten kan worden aangemerkt. De levende mensch is een phaenotype, d.i. een verschijningsvorm. De verschijningsvorm is datgene, waar-