Königsberg (bibl. no 79). Het wekt enige ontnuchtering, dat de bijdragen van den hoogleraar-redacteur zelf, voor zover ze niet de vondsten der drie medewerkers samenvatten, een wat povere indruk maken, hoewel incidentele opmerkingen beter doen verwachten. De drie onderzoekingen hebben betrekking op de leeftijd van 8-15 j. (met enkele uitzonderingen), zijn door leerkrachten aan scholen ingesteld en hebben op jongens en meisjes betrekking, echter aan scholen waar coïnstructie niet bestaat. Het eerste onderzoek (auteur; Bruno Schaar) heeft betrekking op de socialehabitusvanhetkind van 8-1 Ij Het kind voelt zich dan in goede, positieve verstandhouding met zijn ouders, overtuigd als het bovendien is van hun onaantastbare autoriteit, van hun recht tot straffen en van hun vanzelfsprekende rechtvaardigheid. In overeenstemming met anderen, die deze periode beschreven, blijkt ook hier het utilisme, het krachts- en machtsbesef, de neiging tot opschepperij. Het tienjarige kind is nog kind, speelt nog onbevangen met jongere kinderen. Omtrent de duur en structuur van groepsvormingen buiten de klas geven deze onderzoekingen geen betrouwbaar beeld, daar het kind met 10 j. de Grundschule verlaat en de overgang naar uiteenlopende schooltypen, alle sociale groeperingen op losse schroeven zet. Tot die leeftijd blijkt een beslissende conditie simpelweg in het feit te liggen, dat de kinderen dicht bij elkaar wonen e. dgl. Het kind voelt zich in z’n klas als geheel thuis, al zoekt het in ’t bijzonder aanraking met kinderen(i.c. jongens) van gelijk of wat groter lichamelijk prestatie-vermogen. In den onderwijzer zien ze nog den genegen, monteren, vaderlijken kameraad, die echter d) stipte orde houdt, b) hun ~ wat leert, bijbrengt”. Het tweede onderzoek (W. Brommauer: Spielgruppe und Führerschaft) lijdt aan probleemarmoede, die mede te wijten moet zijn aan de volledige onbekendheid met de omvangrijke literatuur over het onderwerp, welke vnl. in Amerika verschenen is. Als leider wordt vnl. dengeen aangezien, die de groep bij het spel aanvoert, ordent, nieuwe spelvarianten voorstelt. Hier is dus wel degelijk sprake van ~leiding” en niet alleen van ~bendeaanvoering”.Van dit leiderschap blijkt in de klas in de onderwijsprestaties en voor het onderwijs noodzakelijke of gewenste groeperingen, vrijwel niets. Als leider voelen de jongens den kameraad, die altijd klaar staat, voor hen opkomt, de groep bijeenhoudt of afgrenst tegen ongewenste nieuwelingen. Levendigheid, activiteit, gezonde kracht, robustheid, zekerheid in optreden worden onder de op deze leeftijd verlangde kenmerken van een leider gewenst. Helaas merken we van de zeer uiteenlopende leiderstypen niets. Het derde onderzoek (Kathinka Schirber: D a s V e rhaltendesMadchender Vorpubertat) is het grondigste en vruchtbaarste van het drietal. Het heeft betrekking op meisjes van 10;6-13;2 j. Als belangrijkste conclusies treffen ons de vlg. opvattingen: 1° dat het 10-jarige meisje nog ~meisjesachtig” is, maar dat het 12 a 13 jarige alle meisjesachtigheid een poos verliest, de kenmerken der puerale