Vooral heeft de constitutieleer en het aangetoonde verband van constitutie en temperament (ten onrechte meestal karakter genoemd) allerlei vermoedens gewekt over de rol der interne secretie. W. Hildebrandt spreekt zelfs van een „Drüsenpersönlichkeit”.

lets beter gefundeerde kennis bezitten wij ten aanzien van den samenbang van pathologische storingen en interne secretie, maar van een eventueele erfelijkheid hierbij is zoo goed als niets bekend.

Hoe verleidelijk het dan ook moge zijn, huidkleur, gelaatsvormen, lengte en breedtegroei, stofwisseling en de ontwikkeling der primaire en secundaire geslachtskenmerken aan het „hormonale evenwicht” toe te schrijven, chemische kenmerken der rassen zijn in dit opzicht niet aangetoond. Ook indirecte bewijzen, b.v. uit de statistische gegevens over het voorkomen van ziekten, zijn weinig overtuigend. Omdat b.v. bij Joden meer diabetes en Addissonsche ziekte en minder Basedowsche ziekte schijnt voor te komen, mag men nog niet tot „glandulaire storingen” besluiten, zooals Mjoën dit doet.

Ook Vos heeft in een onlangs gegeven referaat nog eens op het gevaarlijke der speculaties over rassenpathologie en de oncritische grondslagen hiervan gewezen. Het bestaan van echte rassenziekten acht hij dubieus en het verschil der rassen wordt zoo concludeert hij sterk overdreven.

Daar men weet, dat de hormoonproductie in zoo sterke mate van de milieufactoren en de reactie van de (geestelijke) persoonlijkheid hierop, afhangt, kan men de vraag naar de primaire oorzaak van een constitutieverschil niet zonder diepgaande analyse beantwoorden. Verschillen in de interne secretie kunnen ook wel aanpassingsverschijnselen zijn. Ken hypothese hierover ontwikkelt b.v. J. R. de la Maret in een artikel „Environment, Endocrines and Race”. Hij onderstelt, dat de verschillen tusschen negers en boschj esmannen aanpassingen aan de voeding en vooral aan het gehalte aan natrium, jodium enz. van den bodem zouden zijn. Deze aanpassing zou dan door middel van de interne secretie tot stand komen. Bij de negers wordt door hem een sterker activiteit van het voordeel der hypophyse aangenomen en hierdoor een sterker functie van de bijnierschors. Daardoor zou minder keukenzout in de urine worden uitgescheiden, terwijl als nevenverschijnselen de donkerder huidkleur en de meer masculine eigenschappen door de versterkte werking der hypophyse zouden zijn veroorzaakt. Het is hoe