naamste vakken van het lager onderwijs. Het Maleisch is ook hier de voertaal, behalve voor de pupillen, die vóór hunne opname reeds onderwijs genoten met Hollandsch als voertaal. Dit onderwijs is van het hoogste belang omdat het onze pupillen in de maatschappij natuurlijk een groote voorsprong geeft boven hunne rasgenooten, die deze kundigheden als regel niet machtig zijn.

Dat de schoollokalen aan de binnenplaats liggen is juist, maar dat het „leven” aan den vakarbeid verbonden, zoo hinderlijk zou zijn voor het onderwijs, kan schrijver dezes niet toegeven, immers het eigenlijke schoolonderwijs wordt gegeven in de middaguren, wanneer de vakarbeid stil ligt. Trouwens, na het ingebruiknemen der nieuwe werkloodsen, is de vakarkeid geheel verplaatst naar het nieuwe buitenterrein.

Nog eene aanteekening; het onderwijs wordt ’s avonds niet gegeven door onderwijzers, maar door sommige pupillen, die daarvoor geschikt zijn. Dit is herhalingsonderwijs, dat oorspronkelijk niet op den gestichtsrooster voorkwam. Het werkt zeer goed en het is merkwaardig te zien, hoe de jeugdige onderwijzers zich kwijten van hunne taak en hoe ze geëerbiedigd worden door hunne mede-pupillen. De Inlander heeft respect voor intellectueele meerderheid.

Wat de inrichting der slaapzalen betreft, Schrijfster deelt mede: „Deze zalen maken eenigszins den indruk van een moderne koeienstal”. Ik zal de juistheid van deze impressie niet betwisten, maar zonder meer is ze voor Hollandsche lezers en vooral lezeressen toch misleidend. Want in Holland denkt men onmiddellijk bij het woord slaapzaal aan ledikanten en bedden, hier in Indie denkt de Inlander en ook menig Indo-Europeaan aan een matje op den vloer, hetgeen een aanmerkelijk verschil uitmaakt. Een matje is voor den Inlander voldoende, de warmte geeft de natuur hem, zachte ligging behoeft hij niet. Feit is dan ook, dat onze jongens zeer gezond zijn, dat de dokter zeer weinig te doen heeft en dat het zieken- en sterftecijfer maar een klein percentage is van de overeenkomstige cijfers in de Inlandsche vrije maatschappij. Trouwens, elke bezoeker van Indische origine, hij zij Europeaan of Inlander, erkent de voldoendheid der inrichting, van de voeding en de ligging. Kort voor Mej. Knottnerus de inrichting bezocht, waren hier twee Inlanders van beteekenis, bestuursleden van de bekende Inlandsche Mohammedaansche vereeniging „Mohammadijah”, die eens poolshoogte kwamen nemen, omdat ze zelf met plannen rondliepen voor de oprichting van een opvoedingsgesticht. Toen ze alles gezien hadden en alle inlichtingen verkregen hadden, dieTze vroegen, waren ze ontmoedigd. Neen, zoo zouden ze het