van het kolenverbniik, hetwelk voor die gasverlichting zou noodig zijn. Wanneer, zooals veelal gebeurt, meerdere gaslampen vervangen worden door halfwattlampen, dan is de besparing nog veel belangrijker. O

Vorenstaande gevolgtrekking, afgeleid uit de jaarverslagen der lichtfabrieken, dus direct uit de practijk, moesten m. i. een voldoend argument zijn voor de overheid om van hoogerhand den overgang van gas- op electrische verlichting te bevorderen. Natuurlijk zou een dergelijke overgang toch geleidelijk plaats hebben, zoodat de grove verkwisting want dat is het feitelijk van steenkolen ook geleidelijk kleiner wordt. Men zal wellicht tegenwerpen, dat de noodzakelijkheid tot het besparen van brandstof slechts tijdelijk is en dat, wanneer de vrede hersteld zal zijn, het land er geen belang bij heeft of de verlichting geschiedt door gas dan wel dooi electriciteit.

Deze redeneering is onjuist.

Boven werd reeds vermeld, dat de gasfabrieken haar brandstof geheel uit het buitenland moeten betrekken, om de eenvoudige reden, dat de Nederlandsche mijnen tot nu toe geen gaskolen leveren. De electrische centralen behoeven alleen stoomkolen en deze worden in zeer goede kwaliteit door de Limburgsche mijnen verkregen.

Bij overgang van gas- op electrische verlichting voorkomt men dus, dat jaarlijks groote kapitalen voor aankoop van gaskolen naar het buitenland gaan. Uit economisch oogpunt is een raming van ongeveer de grootte dezer kapitalen van belang.

Het is niet bekend in welke verhouding het gasverbruik voor verlichting staat tot dat vooi andere doeleinden (koken, verwarming, enz.). Evenwel, bij de gasfabrieken speelt de verlichting tot nog toe de hoofdrol. Nemen wij eens aan, dat 70 pCt. van het gasverbruik dient voor verlichting en dat deze over eenige jaren geheel door electrische verlichting kon vervangen worden. De gasfabriek Arnhem verbruikt 33.000 ton gaskolen per jaar, waarvan volgens deze schatting, rond 23.000 ton voor verlichting. Tegen een gemiddelden prijs als in tijd van vrede van zegge f 9 per ton (aan de grens van ons land)

') Met deze opmerking dient ook degene rekening te houden, die twijfelen mocht of de metaaldraadlamp van 50 N.K. gemiddeld als het equivalent van de gebruikelijke gasgloeilampen beschouwd kan worden. Op het gemiddelde wattverbruik der electrische lampen komt het aan.

betaalt een gemeente als Arnhem dus jaarlijks voor verlichting rond f 207.000,— aan den buitenlandschen leverancier. Volgens deze zelfde globale schatting betaalt Amsterdam jaarlijks 1,6 millioen gulden voor gaskolen ten behoeve der verlichting aan het buitenland. Deze cijfers, welke slechts dienen „pour fixer les idéés”, en dus slechts als een globale schatting kunnen beschouwd worden, toonen aan dat alle gasfabrieken te zamen jaarlijks vele rnillioenen voor de grondstof der gasverlichting aan Duitschland en Engeland betalen.

Een andere opwerping is, dat voor electrische verlichting de benoodigde kabels en leidingen uit het buitenland moeten komen. Dit is niet meer juist sedert de Hollandsche Draad- en Kabelfabriek te Amsterdam en de Nederlandsche Kabelfabriek te Delft in volle werking zijn. En trouwens de aanleg vereischt een uitgave voor éénmaal, terwijl de uitgaven voor gaskolen jaarlijks terugkeeren. Daarbij komt, dat de kabels en leidingen tóch noodig zijn om de electrische beweegkracht tot in alle uithoeken van het land te brengen.

Brandstofverbruik voor koken. In dezen tijd van kolenbezuiniging is het ook van belang na te gaan hoe de verhouding is van het kolenverbruik bij koken-op-gas en electrisch koken. Alhoewel tegenwoordig nog de verlichting het leeuwenaandeel heeft in het gaskolenverbruik, weet men toch, dat voor verwarmingsdoeleinden, voornamelijk voor koken, een belangrijke hoeveelheid gas verbruikt wordt.

Teneinde het nuttig effect te bepalen van het koken op gascomforen heb ik eenige dezer toestellen, zooals deze door de gasfabrieken aan de verbruikers verstrekt worden, onderzocht. Teneinde zooveel mogelijk cijfers uit de practijk te verkrijgen, heb ik ook waterketels uit de huizen van gasverbruikers geleend en werd het nuttig effect hiervan bepaald. Gevonden werd, dat bij koken op de comforen 40 tot 45 pCt. der calorische waarde van het gas in het water van den ketel terechtkomt. Het gemiddelde nuttig effect bedroeg dus + 0.43.

Volgens de hierboven aangegeven bedrijfsresultaten verbruikt de gasfabriek rond 13.000 caloriën om 1 M**. gas van rond 5000 caloiiën in de huizen te brengen. Het nuttig effect der gasfabricage en overbrenging bedraagt dus rond 0.38. Het thermische nuttig effect van gasfabriek, overbrenging en kookketel bedraagt dus 0.43 X 0.38 --0.16, d. w. z. rond 16 pCt. van de warmte,