Waarlijk, men behoeft de Emmakolen niet aan de gasindustrie te onthouden, omdat ze zoo slecht zijn (ik denk onwillekeurig aan een soort vruchten met een spreekwoordelijke eigenschap), te meer wanneer nog in aanmerking wordt genomen de uitstekende kwaliteit van de cokes, die zij opleveren. Voert men als motief aan, dat de overige industrie een toevoeging van vetkolen bij de magerkolen niet kan ontberen, dan is dit een argument, waarbij zich de gasindustrie heeft neer te leggen, doch heeft deze harerzijds het recht te verlangen, dat onnoodig kolenverbruik voor electrische verwarming wordt vemeden. Deze berust immers op het beginsel: groote opruiming van magerkolen?
Ten slotte nog een opmerking: op pag. 345 van Het Gas Ie kolom, 23en regel van onderen, lees ik in het artikel van Dr. Lulofs overgenomen uit het Handelsblad:
Bestanddeel. Cal. bovenwaarde per M 3. Vol 0/0 in het gas aanwezig. Aandeel in de totale cal. waarde van het gas. CO2 0,6 CbHs 34423 0,5 172 cal. C2H4 14903 1,5 223 „ O 2 0,8 CO 3034 3,6 05 0 CH4 9527 29,8 2839 „ H 2 3052 57,0 1739 „ N2 6,2 100,— 5082 cal.
„Wordt dus 180 K. W. U. voor verwarming beschikbaar gesteld in ruil voor 1 H.L. huisbrand, dan wordt daarmee gezegd, dat 180 K.G. kolen van een melange, zooals de electriciteitsfabrieken nu geregeld verwerken, hetgeen een groot percentage magerkolen bevat, kan worden verstookt om hiermede 180 KG. anthraciet of nootjeskolen als huisbrandkolen te sparen. Ik kan niet aannemen, dat Dr. Lulofs dit zoo heeft geschreven en veronderstel, dat het een drukfout is, maar dan wel een zeer hinderlijke, die, naar ik hoop, in het oorspronkelijke
artikel in het Handelsblad niet heeft gestaan, waardoor de geheele ruilgeschiedenis volkomen onschuldig, ja gewenscht zou schijnen. Immers er wordt slechts 1 H.L. dus 75 aBO KO. „gespaard”. Er ligt wel eenige ironie in opgesloten om het werkwoord „sparen” te gebruiken bij een transactie, waarbij een partij afstand doet van 75 a 80 KG. kolen, waardoor de andere partij er 180 KG. moet verbranden.
Dit cijfer van 180 KG. wijst ook wel op eenig optimisme van electrische zijde. Ik vrees het ergste voor de rantsoenen der electriciteits-verbruikers, indien de Rijkskolendistributie eens aan de electrische bedrijven 1 KG. steenkool per afgeleverd K. W. U. toewees!
Want:
I°. geldt een kolenverbruik van 1 K.G. per K. W. U., voor zoover mij bekend, per opgewelit en niet per afgeleverd K. W. U. bij den verbruiker;
2°. geldt dit kolenverbruik slechts voor zeer economisch werkende bedrijven en zeker niet voor alle;
3°. geldt, of juister gezegd gold, dit kolenverbruik voor goede kolen van den goeden ouden tijd. Van het tegenwoordige „melange” zal wel 1,5 K.G. per afgeleverd K. W. U. noodig zijn, dus 270 KG. om 180 K. W. U. aan den verbruiker te leveren. De negatieve besparing bij iederen ruil van 1 H.L. tegen 180 K. W. U. voor verwarming nadert dan 200 K.G steenkool!
Wel leest men dagelijks van fabrieken, die stop zetten of reeds de ongehuwde werklieden ontslaan wegens kolengebrek; niettemin gelooft het nu toch wat men vertelt van die „speciale” kolen die branden nergens anders dan in de electriciteitsfabrieken; hoe meer zij er kunnen opruimen, hoe beter. Want „electricites” kon wel besmettelijk blijken ook voor steenkolen.
Voor de vorschers op het gebied der steenkoolchemie opent zich een nieuw veld van onderzoek en het ware te wenschen, dat een prijsvraag werd uitgeschreven voor de beste physische en chemische verklaring, waarom sommige speciale steenkoolsoorten slechts bruikbaar zijn in de ketelvuren der electriciteitsfabrieken.
‘) Voor de distributie wordt 1 H.L. anthraciet op 75 K.O. gesteld.