De heer E. Brüinwold Riedel (’s-Gravenhage) heeft bezwaar tegen maandelijksche verrekening, omdat de opname niet steeds op denzelfden dag geschiedt. Hij zou per jaar willen verrekenen met gewijzigde grenzen voor zomer- en winterverbruik om het verbruik aan te moedigen en dan b.v. maandelijks den stand der rekening mededeelen.

De heer Schenke zegt, dat de opname gedaan wordt door 2 opnemers en steeds op den zelfden dag, behoudens Zondag.

De heer Riedel acht dit, vooral bij kleine bedrijven dikwijls moeilijk, omdat dan soms noodzakelijk werk zou moeten wachten, hetgeen minder oeconomisch kan zijn.

De heer Schenke vestigt er de aandacht op, dat het in het belang van het bedrijf is de opname niet te laten wachten, omdat het meerdere verbruik voor reductie in aanmerking komt, zoodat dat minder oplevert dan bij tijdige opname.

In de kleine woningen, die pas zijn gebouwd, is overal electrisch Hebt aangebracht, zoodat het gasverbruik over het geheele jaar vrijwel gelijk is.

De heer Brüinwold Riedel zou juist willen bereiken, dat door de resultaten het gaslicht goedkooper zou zijn en dus worden genomen.

De Voorzitter merkt op, dat indien te Rotterdam in één perceel electrisch licht en gas wordt aangelegd, de gasfabriek geene gratis muntleiding legt. Men doet groote uitgaven voor electrisch licht, terwijl met geringe meerdere kosten de kookgasleiding kon worden uitgebreid voor licht.

De heer Bonthuis zegt destijds met succes een lucifershanger te hebben verspreid. Een dergelijke reclame heeft het voordeel, dat ze wordt bewaard.

De heer Brüinwold Riedel zou ook de propaganda willen centraliseeren met daaraan verbonden acquisiteurs.

De heer Janson (Directeur C.-B.) merkt nog op, naar aanleiding van een gezegde van den heer Schenke over de uitvoering van een rondgezonden concept-circulaire, dat dit slechts ter herinnering was en geenszins als model voor de uitvoering.

Als voorbeeld is de Deutsche Zentrale für Gasverwertung aangehaald, maar beschikt dat lichaam over veel geld, terwijl hier weinig animo bestaat.

Verder wijst hij er op, dat te Vlissingen ook het rabatstelsel reeds bestond.

De heer Bonthuis (Goes) zegt, dat daar het rabat wordt gegeven in den vorm van verlichtingsartikelen,

De heer E. Brüinwold Riedel vindt dat men aan het C.-B. en bij het hoofdbestuur te veel afwacht, terwijl juist vandaar de stuwkracht moest uitgaan.

De heer Knottnerus is het wel eenigszins met den heer Riedel eens, maar indien er geene belangstelling bij de leden is, kan men weinig beginnen. Bij de oprichting van het C.-B. stond ook zeker de propaganda voor oogen.

Hij verzoekt den heer Schenke zijn voordracht door te geven aan het Bestuur en de Propagandacommissie.

De Voorzitter meent, dat de vergadering wel met dit voorstel zal instemmen.

De heer E. Brüinwold Riedel geeft den Voorzitter van het Hoofdbestuur in overweging, na te gaan, of het mogelijk is een permanent propagandabureau op te richten met acquisiteurs.

De heer Knottnerus betwijfelt of uitvoering met acquisiteurs mogelijk is, hoewel hij overtuigd is van het belang van goede propaganda. Hij zal het zijne bijdragen, dat in die richting wordt gewerkt en spreekt den wensch uit, dat de voordracht van den heer Schenke in Het Gas wordt opgenomen.

De Voorzitter vraagt den heer Knottnerus, of hem bekend is, dat, in Mei te Amsterdam eene bakkerijtentoonstelling wordt gehouden, waar electrische ovens aanwezig zullen zijn.

De heer van der Mijle (Leiden) zegt, dat de Stedelijke P'abrieken te Leiden verschillende fabrikanten van gasovens hebben aangeschreven en dat van meerdere zijden toezegging werd verkregen, dat zij ook op deze tentoonstelling zullen uitkomen.

De heer Janson (Directeur C.-B.) zegt, dat Amsterdam juist bezig is met een nieuwen bakkersoven, die dan toch zeker zal worden geëxposeerd.

Bij zijn optreden als Directeur C.-B. was zijne bedoeling ook om de reclame ter hand te nemen, maar de oorlog heeft deze plannen in de war gestuurd. Verder klaagt hij erg over weinig medewerking, daar lang niet alle materiaal wordt toegezonden.

De Voorzitter dankt den heer Schenke voor zijne belangwekkende lezing en verzoekt het Hoofdbestuur om medewerking in de door den heer Schenke aangegeven richting, hetgeen de heer Knottnerus toezegt.