geheel onderaan is afgebeeld de gemiddelde temperatuur van het menggas, opgenomen bij n en «■ (zie afb. 1).

Bij deze opnamen was de hoogte van de cokesschacht gemiddeld 90 c.M., dus betrekkelijk laag. Bij de eigenlijke proefneming is deze maat grooter genomen.

Bekijkt men de fijnen, die de samenstelling der blaasgassen weergeven, dan valt in de eerste plaats op, dat tot en met de 4de blaasgang bijna geen zuurstof aanwezig is; daarna begint het voorkomen van zuurstof van eenige beteekenis te worden. Zoodra bij de sde blaasgang deze verandering plaats vindt, is het voorkomen van CO, dat aanvankelijk van beteekenis was, practisch van geen belang. Bovendien gaat in elke periode van 2 minuten na de sde blaasgang met het dalen van het zuurstofcijfer gepaard een stijging van het gehalte CO^.

Hieruit mag w-el de gevolgtrekking gemaakt worden, dat na den 4den blaasgang een overmaat van zuurstof aanleiding gaf tot naverbranding van CO tot CO2 en dat dit juist kan

waarin de gemiddelde waarden van de vier opnamen van eiken blaasgang grafisch zijn uitgezet in verticale richting, terwijl het nummer van den gang op de abcis is uitgezet.

Bij de onderzoeking van het geproduceerde watergas bleek dit een te hoog gehalte aan CO-j te hebben en werd allereerst gezorgd dit cijfer te verbeteren. Door een kleine verandering in de verhouding van de tijden, noodig Voor warmblazen en gasmaken en door de stoomdruk vóór de gaatjes van den stoomsproeier te reduceeren tot 1 a 0,8 atm. overdruk, werd gemiddeld een gevonden, dat als voldoende laag kon worden aangenomen.

zijn wordt aangetoond door de stijging in temperatuur der blaasgassen.

De geringe hoogte van de cokeslaag en de daarin gevormde gaten (het laatste kon met het openen van de vulopening geconstateerd worden) maken het mogelijk, dat een gedeelte der toegevoerde zuurstof onveranderd boven de cokesschacht geraakte. Hieruit werd geleerd, dat de brandstofhoogte moest worden vermeerderd en dat het goed was de cokes, die bij dit procédé van buiten af met de kolen moet worden toegevoerd, aan den watergaskant te storten ongeveer bij den sden gang.

Bij de proef werd met deze ervaring rekening gehouden.

Het eigenaardig verloop der lijnen bij de 2de blaasgang is niette verklaren; dit verschijnsel staat niet op zich zelf, daar later, eveneens bij den tweeden blaasgang, een zelfde verloop werd aangetroffen. Trouwens alle opnamen zijn door meerdere gecontroleerd en behoudens te verwachten kleine verschillen,was het karakter der lijnen hetzelfde.

Een indruk hiervan verkrijgt men door afb. 3,

Ten laatste werd opgemerkt, dat de verzadigde stoom, die voor het produceeren van watergas werd toegevoerd, na op twee plaatsen door een afscheiden van het grootste gedeelte van het gevormde water te zijn bevrijd, toch nog te nat was om een goede werking te garandeeren. Waar bovendien het gebruik van oververhitten stoom aanbeveling verdient, werd tijdelijk een afzonderlijk gestookte oververhitter dicht bij het apparaat opgesteld, met de bedoeling voorloopig hierin te voorzien.

Beschryvittg van de proef.

Na op deze wijze op de hoogte te zijn gekomen van de eigenaardigheden van het appa-

* Nummer bla2uSsans

Afb. 3.

OverzicKl der gemiddelde waarden vande samenstelling