De verlangde binnentemperaturen zijn verschillend; hier geldt de vraag: waarvoor wordt het te verwarmen vertrek gebruikt?

Aangenomen wordt:

voor operatiezalen ... + 25 tot + 35°C. „ zieken- en badkamers . . . +22 „

„ woon- en slaapkamers . . . + 20 „

„ gehoorzalen, schoollokalen en vergaderlokalen + 18 „

„ keukens en wachtkamers . . + 15 „ „ kerken + 10 „

„ fabrieken waar lichte handenarbeid verricht wordt. . . . + 18 „

„ fabrieken waar zware handenarbeid verricht wordt. , . . + 15 „

„ gieterijen + 10 „

op schouderhoogte.

De daarboven liggende luchtlagen hebben eene hoogere temperatuur; de daar beneden liggende, eene lagere.

Eene ideale verwarming zou zijn daar, waar geen noemenswaardige temperatuursverschillen zijn waar te nemen, wat te bereiken zou zijn, door op de een of andere wijze de lucht te doen circuleeren.

Bij vertrekken hooger dat 4 M. rekent men 1 °C. meer als normaal voor iedere 1/2 M. verdere hoogte. Niet alle muren staan direct aan de buitenlucht; voor die wanden, die aan andere grenzen, is het warmteverlies geringer.

Ook kan het tegenovergestelde voorkomen; b.v. dat een niet verwarmd vertrek van het aangrenzende warmte ontvangt.

Als regel mag niet worden aangenomen, dat de aangrenzende vertrekken verwarmd worden en moet bij de berekening op verlies door omliggende wanden gerekend worden.

Voor de berekening wordt als temperatuur aangenomen: voor niet verwarmde gesloten vertrekken met uitzondering van die, welke direct onder het dak liggen ... O 'C. voor niet verwarmde gesloten vertrekken direct onder dak; met beschoten kap ~ 5 „ niet „ „ — 10 „ met houtcement gedekt — 3 „ gedekt met glas of plaatijzer . . . — 10 „ voor gangen, hallen, trappenhuizen — O „ voor verwarmd aangrenzend perceel + 5 „ voor de temperatuur der aarde onder den keldervloer -1- 7 „

Voor eene voorkamer, welke boven een niet

verwarmden kelder ligt, rekent men voor de oppervlakte van den vloer een warmteverschil van 20 O C. (00 + 200 C)

Zijn twee wanden buitenmuren, dan rekent men (bij laagste buitentemperatuur van 15 OC) 35 OC (150+ 200).

Grenst de derde muur aan een steeds verwarmd vertrek, dan gaat hierdoor geen warmte verloren en grenst de vierde muur aan eene gang of hal, dan wordt hier een temperatuursverschil van 20 OC. (0 0-t- 20 0C) aangenomen.

Ligt boven de kamer een niet verwarmd gesloten vertrek, dan wordt een temperatuursverschil gerekend van 20 OC. (0 0-f- 20 OC.

Wanneer men bij het maken van een verwarmingsplan de situatie van elk vertrek opneemt, kan men daarnaar de temperatuursverschillen vaststellen.

Er is nu na te gaan of de verwarming onderbroken of niet onderbroken wordt.

In het laatste geval wordt de warmte noodig voor het op temperatuur brengen maar eene keer in rekening gebracht, terwijl in het andere geval die warmte telkens geheel of gedeeltelijk berekend moet worden.

Prof. Recknagel heeft de temperatuurdaling waargenomen in een vertrek, waarin met stoken werd opgehouden, nadat eene binnentemperatuur van 20 OC. bereikt was.

De buitentemperatuur was 20 t'C.

De buitenmuren waren van baksteen opgetrokken en 25 cM. dik.

Na 1 uur liep de kamertemperatuur terug tot -H- 7,8 OC. na 2 uur tot -f- 5,6 na 10 uur tot 2,1 OC.

De warmte, welke door deze 10-urige bedrijfsonderbreking verloren is gegaan is 71/vC’/o minder, dan het warmteverlies zou zijn geweest bij niet onderbroken verwarming.

In geval dikwijls geventileerd moet worden, is er natuurlijk rekening te houden met het verlies, dat ontstaat door het binnenstroomen van de koude lucht.

De berekening van het warmteverlies van een verwarmd lokaal aan de omliggende wanden enz. noemt men transmissieberekening.

Noemt men de hoeveelheid warmte die door 1 oppervlakte bij een temperatuurverschil van 1 t'C. verloren gaat k. (transmissiecoëfficiënt) dan is dit verlies voor F. oppervlakte, bij een temperatuurverschil tusschen: