ontwikkeling der bijproductenovens in de Vereenigde Staten geenszins een kapitaalverlies heeft beteekend. Immers, zoo zeggen zij, in Europa schonk men zooveel aandacht aan teer, ammoniak, later ook aan benzol, dat de cokeshoedanigheid althans de finesses er van over het hoofd werden gezien. Als gevolg ging bij het cokesverbruik weer evenveel verloren als ter anderer zijde werd gewonnen. In hoeverre dit juist of overdreven is, valt moeilijk te controleeren, als stelling is de bewering toch typeerend en interessant. Het Amerikaansche standpunt is: Weest voor alles cokesfabrikant en laat bijproduct inderdaad bijproduct zijn.

Waaraan dankt de cokes nu hare specifieke brandbaarheid V

Vrijwel algemeen is men er het over eens, dat hierbij de structuur een groote rol speelt, met name oppervlak en poreusheid. Reeds Simmersbach wijst in zijn voortreffelijk werk „Kokschemie” er op, dat de hoogoven poreuze cokes verlangt, die aan zuurstof en kooldioxyd een groot ageerend oppervlak biedt, de gieter daarentegen liefst een cokes, die zoo dicht mogelijk is. Ook wanneer men met deze zienswijze geheel meegaat, zijn enkele andere zijner beschouwingen echter voor bestrijding vatbaar.

Zoo zegt hij bijvoorbeeld (pag. 217): „al naarmate de poriënruimten groot of klein zijn, noemt men de cokes poreus of dicht . Dit is mijns inziens een onjuiste beoordeeling. Het komt ten slotte niet aan op de poriënruimten, doch op het oppervlak, dat de poriën bieden en dan is de quintessence niet de wijdte, doch het aantal poriën. Cokes met vele nauwe poriën zal een vele malen grooter oppervlak aan zuurstof en kooldioxyd bieden dan cokes met weinige, doch wijde poriën, al is de totale poriënruimte in het laatste geval dezelfde of zelfs grooter. Deze factor wordt door Simmers-BACH over het hoofd gezien. Het komt er mijns inziens daarom vooral op aan onderscheid te maken tusschen fijnporeuze en grofporeuze cokes, waarbij de eerste het meest actief zal zijn. Ergo zijn juist nauwe poriën meer bevorderlijk voorde brandbaarheid, dus gewenscht in hoogovencokes.

Ter illustratie zijn eenige pagina s terug als afb. 3, 4 en 5 eenige microfoto’s i) gerepro-

') Van P. Gubanof, Stahl und Eisen 1904.

duceerd van geslepen doorsneden over houtskool, fijn poreuze cokes en grof poreuze cokes, alle 30 X vergroot. Het onderlinge verschil, ook tusschen de beide cokessoorten, is opvallend. Bedenkt men dat houtskool veel gemakkelijker brandbaar is dan welke cokes ook, dan valt er veel voor te zeggen, dat de fijnporeusheid tot deze eigenschap medewerkt en staat de fijnporeuze cokes dichter bij houtskool dan de andere.

Wat de meest gunstige voorwaarden ter bereiding van poreuze cokes betreft geeft Simmers-BACH zijne meening als volgt weer:

„Je mehr flüchtige Bestandteile die Kohle enthalt, d. h. je mehr Gase sie beim Verkoken entwickelt und je schneller ein und dieselbe Kohle erhitzt wird, um so poröser wird der Koks. Nach Dr. Thörner schwankt bei Anwendung von schwacher geheizten neuen Systeme die Summe der Porenraume zwischen 29 und 35 O/o, wahrend energischer kokende Öfen 40 —5O O/q Foren hervorbringen können, bei Meilern und bei otifenen Öfen oder Stadeln is sie am kleinsten, bis zu 15

Deze redeneering sluit logisch aan bij zijne opvatting, dat poreuze cokes beteekent mate■ riaal met groote, wijde poriënruimten. Het eerste deel dezer stelling moge ten deele juist zijn, onjuist echter acht ik bovengenoemde conclusie, dat snel en „energisch” destilleeren, poreuze, dus gemakkelijk brandbare cokes levert. Bij snelle verhitting zal de gasontwikkeling krachtiger verloopen, dit wil zeggen grootere gasbellen zullen zich een weg banen door de deegachtig, aaneenvloeiende koolmassa, die, na het verstarren, dus wijdere poriën zal bevatten. Dit beteekent echter minder poriënoppervlak en moeilijker brandbaarheid, dus wat men noemt „dicht”. Trouwens, volgens I bovenstaande aanhaling zou meilercokes al ! zeer moeilijk brandbaar moeten zijn, hetgeen I niet met de werkelijkheid overeenkomt.

Dat in dezen critiek op Simmersbach s overigens uitstekenden arbeid geoorloofd is, bewijzen ook de latere, afzonderlijke onderzoekingen van Bunrte, Fischer en Evans, wier conclusie omtrent de bereidingswijze van poreuze cokes lijnrecht hiertegenover staat.

Hierop wordt straks teruggekomen.

Koppers, de bekende cokesovenbouwer, heeft eveneens aan het vraagstuk der cokes-