Het bakkend vermogen van de kolen wordt door hoog aschgehalte vermindert, vooral, wanneer de kool in groote stukken verwerkt wordt. Leisteen, welke in de kool aanwezig is, verhindert een gemakkelijk samenvloeien en de cokes vertoont daardoor verschillende scheuren en breuken.

Het aschgehalte van de kool komt geheel terecht in het aschgehalte van de cokes en het aschgehalte van deze laatste is daarom veel hooger dan dat van de kool. Aan de te ontgassen kool zijn daardoor als eerste eischen te stellen een hoog bakkend vermogen en een laag aschgehalte.

De kool, welke in de gasfabriek tot cokes wordt verwerkt, moet op een korrelgrootte van O 10 m.M. worden gebracht. Men kan dan een beste, mooi gevormde en stukvaste cokes verkrijgen. Bevinden zich tusschen de kooldeeltjes dan nog leisteenen, dan worden deze door het breken gelijkmatig tusschen de kooldeeltjes verdeeld. De mooiste cokeshoedanigheden echter verkrijgt men door fijnkolen te verwerken.

Wat verstaat men onder het bakkend vermogen der steenkool?

Onder „bakkend vermogen’* van de steenkool verstaat men haar vermogen om bij een bepaalde temperatuur meer of minder samen te bakken en een samenhangend vast residu te geven. Over de wijze, waarop dit geschiedt zijn verschillende theorieën opgesteld, waarbij vooral de theorie van de smeltbaarheid door de meeste cokeschemikers als Dr. Muck en SiMMERBACH als de juiste wordt aangehouden. Hiertegenover staan theorieën van Prof. Wedding en Prof. Rau, waarop niet nader zal worden ingegaan.

Volgens de inzichten van Dr. Muck hangt het vermogen van een kool om te bakken af van de smeltbaarheid; bij verhitting wordt de kool nl. week of taai, een eigenschap, welke zich in verschillende graden voordoet, vanaf het zwakste sinteren tot het meest volledige smelten, met of zonder volumevermeerdering. De vloeibaarheidsgraad van het bakkende bestanddeel is voor iedere hakkool niet hetzelfde, maar ze kan overgaan van een zeer dun vloeibaren in een taai vloeibaren vorm. Met deze meerdere of mindere dun vloeibaarheid van de smeltende kool hangt de opblazing samen. De zich ontwikkelende gassen uit een taaie massa zullen de weeke sustantie doen opblazen en bij het vastworden zullen er opgeblazen ruimten ontstaan. Bij kolen, welke gedurende de smelting een dun vloeibare massa vormen, zullen de vluchtige bestanddeelen gemakkelijk ontwijken, zoodat de dun vloeibare massa slechts een geringe opblazing zal vertoonen.

Voor deze smeltbaarheid of niet-smeltbaarheid worden verschillende oorzaken opgegeven, als:

Bakkend vermogen hangt samen met gehalte aan gebonden waterstof (dus met Og) in de kool.

Bakkend vermogen hangt volgens Prof. Fleck samen met het gehalte aan disponible waterstof (H -- O : 8).

Bakkend vermogen hangt samen met de chemische samenstelling van de kool. (bij 60 % C. in het organische bestanddeel treedt bakkend vermogen op; bij 85 % C. in het bestanddeel gaat het bakkend vermogen verloren).

Verschillende andere oorzaken worden opgegeven door Park en Olin, Boudoard (invloed van het humuszuur), door Siepmann (invloed van de harsachtige bestanddeelen van de kool), door Donath (invloed van pekachtige producten).

Volgens de nieuwere opvattingen van de steenkool en haar bakkend vermogen mag nog worden opgemerkt, dat de samenhang hiertusschen niet door één oorzaak zal worden bepaald, maar dat er verschillende oorzaken zijn, die al naar gelang ze overwegen, het bakkend vermogen op de één of andere manier beinvloeden. Deze verschillende gezichtspunten zullen naderhand nog uitvoeriger worden behandeld, waarbij dan tevens de nieuwste resultaten zullen worden vermeld, die het kolenonderzoek in Engeland heeft opgeleverd.

Het bakkend vermogen zal sterk verminderd worden door een hooge aschgehalte van de kool, vooral als deze asch een hoog gehalte heeft aan SiOg, AljOg, FegOg.

Het bakkend vermogen wordt door een zeker watergehalte van de kool verhoogd.

Vooral fijngemalen kool levert een zeer dichte cokes. Kolen met weinig bakkend vermogen leveren bij snelle verhitting dan toch nog een harde cokes.

Hoe kan men nu dit bakkend vermogen bepalen ?

Hiervoor bestaan verschillende methoden, nl. die van Campredon, Dunn, Moore, Fincotte, Meurice, methode G.E.B. Leiden, Ahrens, op welke laatste even zal worden ingegaan, omdat zij de nieuwste is en naar het schijnt nog wel de beste van alle opgegeven methoden. Ze is beschreven in Brennstoffchemie 1924 pagina 268 en uitgewerkt op het laboratorium van de cokesfabriek Staatsmijn Emma te Hoensbroek.

De goed gedroogde kool wordt gezeefd door zeef B 40 en het goed gedroogde cokespoeder