afgifte der verwarmingslichamen moet nu zoo groot zijn, dat de verliezen naar buiten daarmede gedekt worden. De warmteverliezen bestaan nu uit de verliezen door de wanden naar buiten, de z.g. transmissie verliezen, en de warmte welke verloren gaat, doordat de in het vertrek aanwezige lucht naar buiten gaat, door ondichtheden in muren, ramen en deuren, en zelfs direct door de muren heen, dus de z.g. ventilatie-verliezen.

Het voordeel van gasverwarming is nu, dat een lokaliteit in korten tijd op temperatuur en in een stationairen toestand kan gebracht worden, daar gasverwarmingstoestellen een groote warmte capaciteit bij een klein plaatsgebruik hebben. Dit is een gevolg van de veel hoogere oppervlaktetemperatuur als bij centrale verwarmingsradiatoren en het veel grootere verwarmend oppervlak als bij gewoone kachels. De invloed der warmtestraling zij hierbij niet besproken.

De warmtetransmissie berekening, zooals deze voor centrale verwarming toegepast wordt, levert te kleine waarden. Hierbij toch worden de transmissie-verliezen berekend, vermeerderd met een bepaald (empirisch vastgesteld) percentage voor het, meestal in ruim 3 uur op temperatuur brengen, en dit is voor verschillende doeleinden (verwarming van woonvertrekken, kerken, vergader- en schoollokalen) veel te lang.

Bovendien hebben wij zooeven reeds gezien, en wij komen er nog op terug, dat de totale warmte noodig om een bepaald lokaal op temperatuur te brengen, onevenredig veel grooter is bij lange dan bij korte aanwarmtijd.

Logisch is het, van te voren een bepaalde aanwarmtijd vast te stellen, en de verwarmingstoestellen zoo te berekenen, dat deze de hiervoor noodige warmte-capaciteit hebben. Is eenmaal de stationnaire toestand bereikt, dan behoeven ze slechts zooveel warmte te leveren, als met de transmissie en ventilatieverliezen overeenkomt. Dit werd bij de zooeven besproken installatie autonatisch verkregen, door de temperatuur regulateurs.

Hebben wij een bepaalden aanwarmtijd T vastgesteld en wenschen wij na verloop van dezen tijd een kamertemperatuur tg te bereiken, dan hebben wij de warmte te fourneeren welke gedurende dezen tijd door wanden, kamerlucht en meubilair opgenomen wordt en die welke ondertusschen door ventillatie en transmissie door de vensters verdwijnt. Daar zoowel gewicht als soortelijke warmte der in het vertrek aanwezige meubels meestal gering zullen zijn, kunnen wij de hiervoor noodige warmte in de meeste gevallen ver-

waarloozen. Wat de warmte te leveren voor verwarming van kamer en ventilatielucht betreft, hierop zullen wij ook straks nader terug komen.

Van het meeste belaiig is echter de warmte welke door de wanden opgenomen is, en de berekening hiervan is niet zoo eenvoudig. Immers hierbij treden drie variabele grootheden op, namelijk de temperatuur in een bepaald punt der wand, de diepte tot waar de warmte in de muur doorgedrongen is en de tijd.

Een warmtebeweging welke varieert met de tijd noemen wij „niet stationair” en hiervoor geldt de vergelijking van Fourier

= (1) waarbij = 5T c y

(vergelijking algemeen geldig voor homogene middenstof). Hierbij zijn t, T en x de variabelen, namelijk de temperatuur, de tijd en de diepte in de middenstof vanaf een bepaald punt.

k = geleidings coëfficiënt. 7 = soort, gewicht der middenstof, c = ~ warmte ~ ~

De hoeveelheid warmte welke er in een tijd T door den wand opgenomen wordt, dus ook door het begrenzingsvlak der wand heengegaan is, zal zooals duidelijk is, zijn per eenheid van wandoppervlakte T w = k ( d T of in verband dX^ o met (1) T w = ka 2 r , d T (2) O

Wij behooren dus de functie t = f (x, T) te kennen.

Spaleck, Oberingenieur bij de Junkerswerke, Dessau, publiceerde in het Journal für Gasbeleuchtung enz. van 11 Febr. 1911 een berekeningswijze, welke voor het door hem behandelde geval (verwarming van kerken) voldoende schijnt te zijn. Hij neemt aan dat na verloop van zekeren tijd, het temperatuursverval in den wand, lineair zal zijn. Daarbij wordt ook aangenomen, dat de eenvoudige formule w welke voor de stationaire warmtestrooming door een eindige laag (dikte „) van een wand geldt, ook voor een oneindig dunne laag van die wand, bij niet stationaire warmtestrooming geldigheid heeft, maar dan op een bepaald oogenblik d t W beschouwd. Wij hebben dan dus ,