VRAGEN

WAARVAN DE BEANTWOORDING WORDT INGEWACHT AAN HET ADRES VAN DE HOOFDREDACTEUR, BENOORDENHOUTSEWEG 242, ’s-GRAVENHAGE, Vóóß 15 OKTOBER 1959

69. De raad heeft medewerking verleend voor de stichting van een gebouw ten behoeve van een op te richten school voor bijzonder gewoon lager onderwijs. Het daarvoor vereiste bedrag heeft de raad vervolgens overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders op de begroting gebracht.

Later blijkt, dat de bouw van de school is uitgevoerd door een wethouder, tevens lid van het schoolbestuur, aan wie dit bestuur de bouw heeft opgedragen.

In de vergadering van burgemeester en wethouders geeft een lid van dit college te kennen, dat, naar zijn mening, zijn collega verkeerd heeft gehandeld, omdat de kosten van de bouw van de school in feite voor rekening der gemeente zijn gekomen. Hij knoopt hieraan de vraag vast, of er geen wettelijk voorschrift is, dat zich daartegen verzet en zo ja, welke gevolgen uit het niet in acht nemen van dit voorschrift voortvloeien.

Aan de secretaris wordt verzocht het college ter zake voor te lichten.

Stel de nota van de secretaris.

In die nota geeft de secretaris eerst een uiteenzetting van de bepalingen, die beogen te voorkomen, dat een lid van de raad zijn raadslidmaatschap aanwendt voor het behalen van eigen voordeel en ziet hij vervolgens de vraag onder ogen, of de wethouder in het onderhavige geval in strijd daarmede gehandeld heeft.

(Examen gemeenteadministratie /, 1959)

70. De gemeente Z heeft tal van woningen in eigendom, die worden verhuurd. Burgemeester en wethouders achten het, ten einde de werkzaamheden van de raad niet onnodig op te houden, gewenst, dat aan hen, met inachtneming van enige voorwaarden, de bevoegdheid wordt verleend de bedoelde woningen te verhuren.

Ontwerp hun daartoe strekkend voorstel aan de raad. Deel, mede of het door de raad te nemen besluit en de door burge-