bouwkolonie, Amsterdam i8i8”. Van den< Bosch was in zooverre geheel kind van zijn tijd, dat zijn stijl dezelfde gezwollenheid vertoonde ak de meerderheid van de in die verschenen geschriften. Als Voorbeeld mogen gelden zijn woorden in de opdracht van het boek aan Z.K.H. Willem Frederik Karei, een dCr zonen' van Willem I. Hij begint deze als 'volgt; „Indien ijdele praalzucht of vleierij de roersels waren mijner opdragt van dit Geschrift aan Uwe K. H. zou ik blozen moeten, hetzelve te hebben aangeboden aan de beschejming van eenen, prins, die de edelste deugden en talenten versiert met den beminnelijken sluier eener zoo zeldzame nederigheid”.

In de nu volgende jaren was hij onvermoeid werkzaam in zijn koloniën. In den eersten tijd hield hij afwisselend verblijf in Den Haag of Steenwijk, maar tenslotte vestigde hij zich in Frederiksoord, gelegen in het centrum van het te koloniseeren gebied. Alles ging hij in eigen persoon na. Hij was de ziel van wat daar gebeurde.

In 1827 moest den Bosch echter zijn zoo dierbaar Frederiksoord verlaten wegens zijn benoeming tot ■ Commissaris-Generaal West-Indjë. Natuurlijk verzette hij zich tegen deze benoeming. Hij meende terecht in Frederiksoord niet gemist te kunnen worden. Maar de koning, die van den Bosch had leeren kennen en hoogachten, liet niet los. Hij bleef echter niet lang in de West; na een zeer vruchtbare en werkzame periode van I Yi jaar komt hij op 24 Septefnber 1828 reeds terug. Echtér niet om uit te rusten, want 3 weken later benoemt de koning hem tot Gouverneur-Generaal van Oost-Indië. In Juli 1829 vertrek van den Bosch naar Java. Met groote voortvarendheid gaf hij, daartoe gemachtigd door den koning, uit-

voering aan zijn koloniale denkbeelden, welke later bekend zijn geworden onder den naam van cultuurstelsel. Deze werkzaamheden als Gouverneur-Generaal duurden tot 1834; 18 Mei is hij weer terug in het vaderland en 30 Mei d.a..v. werd hij Minister van Koloniën en hij bleef tot einde 1839, toen liij wegens verwerping van .een leeningsontwerp door de Staten-Generaal aftrad. De koning verhief nu van den Bosch in den gravenstand. In 1842 werd hij benoemd tot lid van de Tweede Kamer, doch reeds op 28 Januari 1844 overleed graaf van den Bosch te Den Haag op 64-jarigen leeftijd.

Welk een levensloop! Van eenvoudig militair tot kolonel op 28-jarigen leeftijd, Commissaris-Generaal van W.-Indië, Gouverneur-Generaal van 0.- Indië, Minister en tenslotte vergheven tot graaf. Van den Bosch was een grpot man.

Gaan wij nu over tot een korte bespreking van de sociale en maatschappelijke omstandigheden in de eerste jaren na den slag bij' Waterloo. De toestand, welke toen heerschte, geeft van den Bosch in zijn verhandeling van 1818 op pag. 2 en volgende als volgt weer:

~Bij ons, gelijk elders, neemt het getal der verarmde, hulpvragende familiën en huisgezinnen hand over hand toe en in .diezelfde evenredigheid krimpt het vermogen der meer gegoeden in om hen diep onderstand te verschaffen. En zoo vermeerderen dan ook de gevaren uit het overwigt van het verarmde gedeelte der maatschappij in elke stad te wachten en helaas! niet langer meer alleen en dikwijls voorspeld, maar in de laatste tijden met de daad in Engeland vooral en in Frankrijk, verwezenlijkt.”

Niet alleen in ons land dus armoede, maar in gansch Europa werd gebrek geleden. Soort-

gelijke klachten dateeren echter reeds van het midden der iBe eeuw; de oorzaak is te vinden in het feit, dat Europa van 1750 af een langdurige crisis doormaakte, welke omstreeks 1850 eindigde; de bestaande ellende is door de Napoleontische oorlogen in sterke mate vergroot. Het tijdvak van 1750 tot 1850 is er een van overgang naar den modernen kapitalistischen tijd. Hoofdmomenten waren de uitvinding van de stoommachine en de Fransche revolutie. De zich snel wijzigende verhoudingen hadden tot gevolg, dat velen zich niet konden aanpassen, waardoor zij achterop geraakten, of ook wel dat velen, door het wegvallen van den steun van oude bindingen, gilden bijvoorbeeld, zich niet meer kodden handhaven. Het is algemeen bekend, dat wij in ons land de nieuwe productiemethoden slechts 'in zeer geringen omvang toepasten. In 1837 vond men hier te lande slechts 72 stoommachines met een gezamenlijk vermogen van 1120 P.K. Intusschen was de bestaande op den ouden voet gedreven industrie door Engeland, dat in dat opzicht vooruitstrevender was geweest, geheel lam gelegd. Dit proces is reeds 1730 begonnen

vanaf dat tijdstip raakte de industrie op een hellend vlak. De concurrentie uit het buitenland door de daar opkomende industrie werd nog verergerd, doordat deze werd opgekweekt onder krachtige bescherming der Regeeringen, in het bijzonder in Frankrijk en Engeland. Het was voornamelijk de textiel-industrie, welke hier hard achteruitging, zoodat in de eerste plaats de Hollandsche binnensteden als Haarlem en Leiden sterk werden getroffen. Zoo tdde Leiden in 1736 nog 80 lakenfabrieken, 30 jaren later niet meer dan de helft. Ondanks dezen gang van zaken bleef men hier toëh aan het oude vasthouden, men week