organiseerd hebben zij ’t bijna alle) wenschen te handhaven, voldoende terrein bestaat om nevens elkander te werken en waar mogelijk, door het uitwisselen van vraag en aanbod, samen te werken, zooals dat in de practijk trouwens in meerdere plaatsen geschiedt.

Tót de ernstigste bezwaren tegen de bemiddeling der vakvereeniging aangevoerd behoort vooreerst het heffen van vergoeding .

Wat dit punt aangaat, willen wij er terloops aan herinneren, dat één der eerste schrijvers van een wetenschappelijk werk over de arbeidsbemiddeling, Mr. W. B. Gewin, in zijn behandeling van de organisatie der openbare arbeidsbeurs ~overhelde” naar de regeling van een matige vergoeding voorde bewezen diensten. Zeker mag deze uitlating, schoon circa 20 jaar oud, als een bewijs gelden, dat het heffen van vergoeding bezwaarlijk als een onzedelijk middel kan worden aangemerkt. Daarmede is natuurlijk niet gezegd, dat onder de tegenwoordige omstandigheden een retributie voor de arbeidsbemiddeling aanbeveling zou verdienen. Toen schrijver dezes in den boezem der Kamers van Arbeid te Rotterdam het denkbeeld verdedigde, om het gemeentebestuur te adviseeren tot oprichting van een arbeidsbeurs over te gaan, verdedigde hij, tegen een oppositie, die daaraan het heffen van vergoeding wilde verbonden zien, de opvatting der kostelooze bemiddeling. Deze zienswijze is hij ook thans nog toe gedaan, al verdedigt hij het recht der vakvereenigingen, om niet-leden voor haar bemoeingen een kleine vergoeding te doen betalen. Bovendien zij er echter op gewezen dat ook de vakvereenigingen den laatsten tijd meer en meer gaan in de richting der kostelooze bemiddeling.

Een tweede grief is het gemis van patroonsinvloed in de leiding, waar tegenover de openbare arbeidsbeurs met haar paritetisch bestuur gunstig afsteekt. Men zou zoo zeggen, dat, zoolang de werkgevers er geen been mzien, om krachten te betrekken bij de vakvereeniging, zoolang zij zelfs, gelijk ons meermalen werd tegemoet gevoerd, de gunstigste ervaring hebben opgedaan van de candidaten der vakvereeniging en daarentegen ongunstige van de openbare arbeidsbeurs, zoolang het hun blijkt koud te laten, of in het bestuur der instelling werkgevers zitting hebben, om haar hun vertrouwen te schenken, de overheid zich daaromtrent niet bezorgd behoeft te maken.

Tenslotte het bezwaar, dat de vakvereeniging de arbeidsbemiddeling niet exploiteert „om de bemiddeling zelve”, zooals het genoemd wordt in het te voren aangehaalde rapport van de commissie uit den Algemeenen Bond van handels- en kantoorbedienden en zooals ook vele andere schrijvers en sprekers het Bureel tot Plaatsing der vakvereenigingen ten laste leggen. _ _ _

Het ligt misschien aan ons, maar wij hebben die bedenking