voorrang moeten geven, al ware het maar alleen om de werkloosheidskas te verlichten. Of altijd dan de meest geschikte geplaatst wordt ? Spr. heeft in dat opzicht meer vertrouwen in de onpartijdigheid der arbeidsbeurzen, die met dergelijke argumenten geen rekening behoeven te houden.

Een ander argument, dat zwaar weegt, betreft de geldmiddelen. Het moge waar zijn, dat nog vele gemeentebesturen niet al te scheutig zijn tegenover de arbeidsbeurzen, met de vakvereenigingen staat het zeker niet schitterend. Zijn zij financieel krachtig genoeg om een goede bemiddeling te organiseeren ? Niemand die het gelooft; groote bedragen kan voor de bemiddeling alleen de overheid beschikbaar stellen.

Dat de vakvereenigingen met haar betrekkelijk gering aantal georganiseerden, tegenover het groot aantal ongeorganiseerden, het vak volstrekt niet beheerschen, doet spr. hierbij nog eens duidelijk uitkomen.

Spr. behandelt thans nog drie bezwaren, door den heer Bakker ingebracht tegen de bemiddeling der vakvereeniging.

Het eerste is, dat de vakvereeniging vergoeding vraagt. Spr. acht dit echter geen groot bezwaar. De vraag is zelfs, of de openbare arbeidsbemiddeling niet te gelegener tijd vergoeding voor bemiddeling zal moeten vragen.

Het tweede is dat bij de bemiddeling der vakvereeniging men geen invloed van patroons heeft. Spr. heeft dit punt al besproken. Het derde punt heeft spr. getroffen. De bemiddeling der vakvereeniging zou er niet zijn alleen om de bemiddeling zelf, maar ten deele uit andere overwegingen, dus als een soort van lijmstok om leden te winnen voor de vakvereeniging. Spr. meent echter, dat de bemiddeling der vakvereeniging uitsluitend uit andere overwegingen wordt gedreven, dat zij daarom niet intensief kan zijn en dus noodwendig moet achterstaan bij een bemiddeling, die er is uitsluitend om de bemiddeling.

Spr. komt ten slotte aan de cijfers, de resultaten.

De staatjes gegeven door den heer Bakker zien er voor de vakvereenigingen wel allerdroevigst uit. De bemiddeling van één arbeidsbeurs, die te Amsterdam, laat de bemiddeling van alle vakvereenigingen over het geheele land verre achter zich. Dit argument is al voldoende, om het geliefhebber der vakvereenigingen te veroordeelen.

Onder de stellingen, door den heer Bakker gegeven, heeft spr. dan ook het meest getroffen de vierde : dusdanige organisatie wordt in hoofdzaak reeds bij de plaatsingsbureelen der vakvereenigingen gevonden. Er behoort wel wat stoutmoedigheid toe, om zulk eene stelling te schrijven bij een resultaat van 122 plaatsingen in een geheel jaar.

Uit hetgeen spr. heeft gezegd moet men niet afleiden, dat hij geen bezwaren heeft in zake de openbare arbeidsbemiddeling.