den Termogenstoestand der verschillende kassen afzonderl:gk toont aan, dat hun toestand verre van rooskleurig is en zij zelfs een klein stootje moeilijk kunnen weerstaan, zonder failliet te raken.

De inkomsten der kassen waren in totaal 6.644987.66 kr., waarvan 2.406368.88 kr. aan contributies van gewone en 23606.46 kr. van de andere leden; de gewone ryksbijdrage was 1.066803.98, de subsidies der gemeenten 735.097.82 kr. Stegen de gewone inkomsten met ± 800000 kr. en de buitengewone tot een kleine 3 millioen, daartegenover staan ook 4J millioen kr. aan uitgaven, dus ongeveer het 3 dubbele van die over 1916/17. Hiervan voor uitkeering 6.169983.15 kr. tegen 1.869309.58 kr. in 1916/17; reiskosten vergoeding 24773.08 kr.; kerstuitdeeling 94383.47 kr. (88147.73 kr. in 1916/17); vergoeding van verhuiskosten 17009.48 kr.; hulp bij bevalling 3364 kr. en steun in natura 2832.45 kr. De administratiekosten vroeger 10% thans 12% der gewone inkomsten, bedroegen 539780.87 kr., terwijl in het fonds voor buitengewone werkloosheid 144178.25 kr. gestort werd.

Berekent men de gemiddelde uitkeering per lid, dan werd in 1917/18 het hoogste bedrag betaald, zijnde 32 kr.; inheteerste oorlogsjaar was het 21 kr., terwijl de beide volgende jaren slechts 14 en 12 kr. werd betaald. De toestand was dan ook in het laatste dienstjaar vrij wat slechter dan ooit te voren; de blokkade door de Entente was hier de hoofdoorzaak.

Het aantal leden, dat uitkeering ontving, bedroeg voor alle kassen 58548; het aantal dagen, waarvoor uitbetaald werd 4436794, het aantal werklooze dagen 6820.004.

Wat de verschillende vakken betreft, is zeer opvallend de groote werkloosheid in het brouwersbedrijf; inplaats van 2 of 3 werklooze dagen per lid, waren het er in 1917/18 26 en nog ongunstiger was het in de textielindustrie gesteld: 55 tegen anders 6 tot hoogstens 18. Ook de kuipers hadden het door het stopzetten der boter- en cement-productie zeer hard te verantwoorden, terwijl onder de metaal arbeiders, de arbeiders in de bouwbedrijven en de „unskilled” werklieden wel ernstige werkloosheid heerschte, maar toch niet tot zulk een ongekende hoogte, als in de eerstgenoemde vakken. In het boekdrukkersen binders bedrijf was de werkloosheid, hoewel grooter dan in het laatste voorafgegane jaar, minder groot dan gemiddeld in de vroegere jaren. De verzekering tegen de werkloosheid bestrijdt steeds grooter deel der geheele werkloosheid, mag men aannemen, dat in 1917/18 per lid 34 werklooze dagen kwamen, tegen 22 gemiddeld in de 9 voorgaande jaren, de uitkeering der werkloosheidsverzekering was per lid 22 dagen in 1917/18 tegen slechts llj dag in het tijdvak 1908/17; terwijl dus vroeger de helft der geheele werkloosheid door ondersteuning werd gelenigd, bedroeg dit voor het laatste dienstjaar 2/^.

“ ® * CJ « I T» De reden hiervan is natuurlijk gelegen in de bepalingen der