Zaagt ge ooit het veld van eere, Wanneer de Dood met scherpe sneê
Zijn zeis zwaait met de leuze: »Ik win, ik triomfeere; Aan mij én roem én krijgstropee!”? Daar schijnt geen vriendlijk licht van maan of sterge[flonker
Den stervende in het brekend oog. De damp van vuur e:. bloed stijgt in het aaklig donker Met smart en wanlioopskreet omhoog.
Hier de adem van den dood; daar steunen, jamren, kermen; Hier menschenleden, menschenbloed; Daar t knarsen van den haat; hier ’t bidden om ont-
j , . fermen; Haar doodstrijd; hier nog levensmoed. En wezens sluipen rond als dorstige hyënen, Of daar nog buit te halen is,
En storten ’t moordend staal, dat ze aan de hand ont, [leenen.
In ’t hart, dat smeekt om lafenis. Doch ook een vrouwe treedt bij ’t schijnsel der [lantaren,
Het thans verlaten strijdperk in; Wel moet een hooger geest liaar ziel zijn ingevaren: De tengre maagd... een krijgsheldin. /ij kent de huivring niet die u het hart doet beven
Bij d aanblik van dit schriktooneel. Hier is haar plaats, zij wil ’t: haar leven voor een leven. Van elke smarte haar een deel!
® Krijgsman, gij die straks den heldenmoed liet zinken H j slechts één bede hadt: den dood. Heradem! ziet ge niet dien straal van hope blinken,
’tleven weêrroept, dat ontvlood? Gij hebt een matten blik in ’t teedere oog geslagen,
zwijgt; dat zwijgen zegt zooveel. kent die taal der smart Gij voelt haar arm u [schragen,
door uw brandend heete keel t Verkwikkend levensvocht naar ’t brekend harte dalen,