De volgende brief werd bij een anderd gelegenheid door den negentienjarigen zwarten onderwijzer-kweekeling Arnold Fumé van Porto-Seguro aan een destijds in Europa verblijvenden Missionaris gericht.

Eerw. Pater,

Uw brief heb ik met groote vreugde ontvangen. Neem mijnen dank voor al de zorgen , die gij voor mij en mijne broeders in Afrika gehad hebt. Onze Lieve Heer moge mij de genade geven , een zuiver , onschuldig leven te leiden, mijn plichten als onderwijzer goed te vervullen, en van mij een goeden helper voor de Missie te maken. Vader, de roeping is zeer diep gedrukt in mijn hart, daarom ben ik bereid het grootste olfer te brengen om harentwil. Als ik nu anders doen wil, zal ik volstrekt geen vreugd en vrede des harten hebben.

Met de studie ga ik dagelijks vooruit. De Duitsche les geeft mij P. Hering, en P. Lauer geschiedenis. Met de overige kom ik alléén klaar. Mijn tafel van werkzaamheden zal u toonen, dat ik in ’t geheel ’s namiddags niet in de stad ga. De tijd is mij nu zoo kostbaar als nooit te voren. Maar aan dezen regel wil ik mij houden.

Over mijne kleeding kan U vriendelijk P. Lauer vragen. Uwe vermaning zal ik nooit vergeten, mij eenvoudig kleeden, gelijk die groote Romeinen Quintius Cincinnatus, Curius Dentatus, enz. gedaan hebben. Ik ga alle veertien dagen te Communie.

De gebeden zal ik met de andere Zuid-boot zenden, ik kan niet nu zenden, daar ik onpasselijk ben. Mijn hand is niet vast om te schrijven. Een beetje geduld, Vader!

Er is veel ziekte geweest in Togoland; nu is ze zoowat voorbij. De menschen stierven snel. Hier in Porto Seguro is haast de helft der inwoners ziek geweest. De goede moeder van Wilhelm, Amedunn, is zeer plotseling gestorven. De zoon van Latevie (die dikke) is ook gestorven. In ons buis