Zijne vrouw was overgelukkig. Doch zij zou spoedig harde beproevingen onderslaan.

Hare kleederen en juweelen, die zij bij haar vertrek naar Mongolië aan hare vriendin Han in bewaring had gegeven , meende zij nu terug te vragen, maar zij moest vernemen, dat Han , ontrouw aan de op zich genomen verbintenis, alles verkocht en daarna de opbrengst verbrast had. Arme Ta tsjoengl Daar was aan al hare verwachtingen den bodem ingeslagen; daar stonden hare dochters van alles beroofd. Voortaan geen blij vooruitzicht op de bruiloft van Tal en Hoa; die waren beiden nu niets meer dan arme bedelmeisjes. Eenige maanden vroeger zou zij zich gewroken hebben, ten minste door vloeken en verwenschingen. Doch in de school der barmhartige leering (van het christendom) onderwezen, maakte zij zich nu niet boos, zij vergaf.... en weende. Ja zij weende, en weende bittere tranen; nog erger: hare oogen, weleer zoo levendig en lachend, maar die in de zeven laatslverloopen jaren zoo menignnaal vol tranen hadden gestaan, doofden eensklaps uit: Ta tsjoeng was blind.

Nu was het eerst echte ellende. Wat moest er na den tijd van het catechumenaat van Tai en Hoa geworden ? Maar God geeft kiuis naar krachten, zegt het spreekwoord, of, zooals de Franschen dat uitdrukken : voor een geschoren schaap matigt God den wind. Ta-tsjoeng herinnerde zich juist van pas, hoe zij in de kerk te Si-wan tse wel eens net gekleede en goed verzorgde kinderen had gezien , die door de Europeesche Sjoe-taws of Koe-nai nais moederlijk werden bewaakt. Een Mongool had toen aan Ta-tsjoeng gezegd : « Dat zijn de weezen van de Zusters uit Europa.” «En wie betaalt voor die kinderen ?” « Niemand.”

Destijds had Ta tsjoeng dit gehoord zonder het goed te verstaan ; maar sedert zy blind was, kwam haar telkens als zij mismoedig over de beide kinderen nadacht, onwiljekeurig het beeld dier Europeesche maagden voor den geest. Allengs werd het bij haar eene bijblijvende gedachte: aan die Koe-