den zij, lag op sterven, en de vader had haar met haar kind verlaten. Het knaapje had erg misvormde handen ; misschien was dit de eenige reden waaro r. men het kwijt wilde zijn. Wij ontvingen het met vreugde, alwas het dan pijnlijk die afzichtelijke handjes te, zien, die wel op eende- of ganzepooten geleken ;er was toch weer een zieltje te redden. Het arm kind was reeds in een hopeloozen toestand, het werd gedoopt als Maximiliaan-Jozef en stierf reeds dien eigen nacht.

Eer ik met die min of meer akelige geschiedenissen onzer arme kleintjes eindig, mag ik u immers nog wel vertellen wat den vorigen nacht plaats had. Om zes uur ’s avonds waren wij nog door de spreekkamer gekomen om ons naar de kapel te begeven , en wij hadden er niets ongewoons gegezien of gehoord. Twintig minuten later meende iemand, die gekomen was om een kennis te bezoeken, iets op de canapé te zien liggen: Het was een klein kind. Er moet zeker in den tuin iemand geweest zijn, die zich achter een boom verscholen bad, en die, toen bij de Zusters naar de kapel zag gaan, van de gelegenheid gebruik maakte om hel kind in de spreekkamer te brengen. Het was een pasgeboren meisje, koud als marmer; een uur later scheen het bepaald dood te zijn. Wij deden echter wat wij konden, en slaagden er eindelijk in, eenige teekenen van leven te voorschijn te roepen ; intusschen durfden wij niet wachten tot dezen morgen, maar doopten het kind terstond als Marie Antoinette. Op het oogenblik is bet nog in leven; maar wij vreezen de werking der koude op baar zwak en teer gestel. Gelukkige kindertjes (met waar?), die ons door God soms op zoo wonderlijke wijze worden toegezonden ; wat moet Hij wel veel van hen houden.

De stadsbeambten zijn tegenwoordig ijverig in de weer, om de ontaarde ouders te ontdekken, die aldus hunne kinderen verlaten, en zij willen trachten dat misbruik tegen te gaan. Maar de duivel werkt van zijn kant ook, want het is niet naar zijn zin, dat zoovele zieltjes hem ontsnappen. Vroe-