gen met Anna mee, doorzochten en doorsnuflelden het heele huis, en zagen tot hunne groote verbazing, dat al de u eisjes een paar gezonde oogeu hadden en warm gekleed waren. Het schoonste van alles was, dat eene van Anna’s zusters haar eigen dochtertje, dat zij twee jaar tevoren weggedaan had, daar wedervond.

s Middags werden zij door de Overste uitgenoodigd om aan de gemeenschappelijke tafel mee te eten. Zij kwamen mee, maar nog altijd wantrouwig, durfden ze niets aanraken, vooraleer de maagden en de weeskinderen er smakelijk van aan teten waren; eerst toen verdween hare vrees van vergiftigd te worden, ’s Avonds keerden zij huiswaarts en vertelden aan het manvolk al wat zij dien dag gezien hadden.

Anna nam dit alles te haat om hare familie tot bekeeiing aan te sporen. Maar heidenen zijn niet gemakkelijk over te halen; Anna sprak en pleitte dagen lang. Gelukkig, dat zij al lange Jaren school gedaan had, en den godsdienst grondig kende; zij wist de bewijzen voor de goddelijkheid des christendoms helder uiteen te zetten, en toen de verlofdagen, haar door Pater Voneke toeges'aan, ten einde waren, had hare moeder reeds beloofd christen te worden, en de overige leden van het gezin toonden zich daartoe geneigd.

Anna was nog niet lang in het gesticht terug, toen twee mannen te Sjang-hwo-ti werk kwamen zoeken. Hunne diensten werden aangenomen. Twee maanden later maakten zij zich bekend als broeders van Anna ; zij waren gekomen, zeiden zij, niet om geld te verdienen, maar om een Europeeschen priester van nabij te kunnen zien, en na te gaan wat eene kerk was, wat een catechumenaat, eene H. Kindsheid, een christelijk boek, enz. Thans, nu zij voldaan waren over al wat zij gezien hadden, zouden zij naar huis terug gaan, den catechismus grondig leeren en om het doopsel vragen. Zij hebhen woord gehouden, en nu zijn ze allen bekeerd.

Misschien zult ge u verwonderd afvragen : Hoe konden