Uittreksel uit een britf van den Eerw. Pater Jenn, Oblaat van Maria, missionaris te Jaffna, aan Mgr. den algemeenen Directeur.

Vervolg van blz. 95 Annalen n. 363.

Colombogam, Jaffna (Ceyion,)

18 Februari 1910.

Monseigneur.

Thambayah, uit het dorp Karempen, een kleine heiden, bezocht de school der broeders te Kayts, een groot dorp niet ver van het zijne gelegen. Eens sprak een der Broeders tot een zeker getal katholieke kinderen over de wonderen, door de medalje van den H. Benedictus wrocht.

Thambayah, die zich onder de groep gemengd had, hoorde wat er gezegd werd, en wilde ook zijne medalje van den H. Benedictus hebben. Deze medalje, had de Broeder gezegd, beschermt tegen alle qevaar en verjaagdt den duivel. Hij verborg ze zorgvuldig onder zijn kleed. Van dan af verliet zijn dierbare medalje hem niet meer en hij stelde zich ten plicht, dagelijks het gebedje te herhalen.

Eenigen tijd later zag zijn broer de medalje, vastgehecht aan zijn kleed. Deze gaf er kennis van aan Kandapper, zijn vader. Het arme kind verschrok toen zijn geheim ontdekt was ; maar zich herstellende, sprak hij zacht het gebedje tot den H. Benedictus, het gebedje waarvan de Broeder gezegd had, dat het den bezitter beschermt en den duivel verjaagt. Wonderlijke zaak ! een onvoorzien voorval leidde eensklaps de algemeene aandacht af en niemand dacht meer aan de medalje. Maar Thambayah dacht er wel aan. Van af dii oogenblik hield hem een gedachte voortdurend bezig. Vernomen hebbende dat de Broeders te Colombogam, dicht bij Jaffna, een groot huis hadden met vele kleine heidenen, die zich voorbereiden om Katholiek te worden, verliet hij heimelijk het vaderlijk huis en kwam vragen om in het weeshuis te worden opgenomen. Kandapper, zijn vader, gehoord hebbende, waar hij zich