Daarom houd ik me voor een tijdje dood.

Maar met dat al kunnen wij maar varenwortels blijven eten.

Onwijze 1 En gij denkt niet aan Blauwtje !

Welnu dan, Blauwtje is pas tien jaar; wat kunt ge daar mee beginnen ?

Dat zaakje heb ik opgeknapt; de rijkaard Kim geeft 20 piasters voor haar. Daar kunnen we een tijd mee voort.

20 piasters, dat is niet veel.

’t Is toch iets. En de kans is nu schoon. Sedert de Japanners hier hun zoogenaamde beschaving hebben ingevoerd, is het zoo gemakkelijk niet meer slaven te verknopen. Keepers en verkoopers zijn te dicht bij de gevangenis en als Blauwtje zoo’n lief gezicht niet had, zou ze ons zooveel niet opbrengen. De rijkaard Kim is geen lomperd ; de gelegenheid is schoon, we moeten ze waarnemen.

Blauwtje had alles gehoord. Zij zou alzoo slavin worden. Wat was dat eigenlijk ? Dikwijls had ze jonge slavinnen gezien, die achter den draagstoel van hare meesteressen liepen. Elders zag men ze niet.

Als slavin verkocht worden, zeiden hare speelkameraadjes, was wel het grootste onrecht en dat beteekende, dat baar lot niet benijdenswaardig was. Maar Blauwtje kende zoo weinig geluk, dat ze niets duchtte en als een gewoon nieuwtje vertelde ze het dan ook aan haar vriendin Konijntje. Deze sprak er met haar vader over, en vader met den missionaris.

Hoe jammer, dacht de priester, dat dit klein heidinnetje met haar onschuldige oogjes slavin zou moeten worden. Ik had ze reeds aan O. L. Vrouw aanbevolen ! Slavin —en dan voor den hemel verloren I

Deze gedachte achtervolgde den missionaris.

Zeker, als men alle slaafjes wilde vrijkoopen, moest men over schatten kunnen beschikken. Waar ze te vinden ? Onze Bisschep geeft ons elk jaar wel een bijdrage van de H. Kindsheid, maar dat geld is nauwelijks genoeg om de vonde-