was of niet. Alles herinnerde aan Karei; gang, houding, grootte, maar de kleur en de gelaatsuitdrukking brachten hem in de war, want Karei had er altijd gezond en vroolijk uitgezien, maar deze jongeman had een bleeke, bijna gele gelaatskleur, en in zijn oogen lag iets buitengewoon treurigs. Snel nam hij een besluit en trad ook op den priester toe, en toen deze hem de handen op het hoofd legde en over hem de woorden van den zegen uitsprak, was het alsof hij de zachte, klankvolle stem van Karei hoorde.

Zoodra de boer buiten was, informeerde hij wie die nieuwe priester was, en nu kwam hij te weten, dat deze te Rome gestudeerd had en voor een paar dagen hier was aangekomen, en dat hij verklaard had, het bereiken zijner roeping verschuldigd te zijn aan de Moeder Gods van Kevelaar en dat hij daarom, tot teeken van dank, te harer Eere in Kevelaar zijn Eerste H. Mis had willen opdragen. Zoodoende kreeg zijn veronderstelling, dat die jonge geestelijke zijn neef Karei was, alle waarschijnlijkheid. Weinige oogenblikken nadat hij weer in zijn kamer gegaan was, hoorde hij, dat er op de deur geklopt werd. Een jonge man in een langen priestertoog trad binnen. Recht op den boer toekomend, reikte hij hem de hand en sprak met ontroerde stem: „Mijn goede oom !”

„M’n dierbare Karei!” riep de oude man uit, terwijl hij zijn neef onstuimig in de armen viel. Oom voelde zich beschaamd, maar zijn neef wist hem alles uit het hoofd te praten, zoodat hij zich weldra tevreden en overgelukkig gevoelde. Hij had zijn oom al in de kerk, toen hij hem de H. Communie reikte, herkend. Dat hij hem juist op deze bedevaartplaats en op de Communiebank aantrof, had hij als een goed voorteeken beschouwd, en hij had het aangezien voor een verandering van zijn gezindheid.

Toen de eerste blijde ontroering voorbij was, deelde hij Karei mede, dat ook zijn trouwe pleegmoeder, de oude Marianne. hier aanwezig was, en daar hij zeker wist, dat ook zij de Eerste H. Mis van Karei had bijgewoond, en zij nu