stokspel, dat zij Kollatam noemen. Ziehier, hoe dat gaat. Elke speler of speelster heeft twee stokjes in de hand van zoowat een voet lengte en dikwijls versierd met roode, gele of groene ringen. Men kan het spel doen met vieren, zessen of tienen, zelfs met meer. De spelers gaan tegenover elkander staan, en nu begint een zanger op maat een liedje te zingen. Nu slaan de spelers met hun stokjes links en rechts en vooruit tegen elkander. A s ’t goed gaat moeten alle stokjes tegelijk elkander raken, zoodat men telkens op de maat van het lied maar een enkelen klank hoort, ’t Is verwonderlijk, hoe vaardig onze kinderen in dat spel zijn, hoe vlug en lenig ze door elkander dwarrelen, zich buigen, neerhurken, en zich oprichten, maar altijd op de maat van het lied. Ik zal niet beweren, dat ze elkander niet eens bij ongeluk op de vingers tikken, maar dat is maar een zeldzaamheid. Nu ecns gaat het langzamer, dan weer vlugger, naarmate van den gang van het lied. ’t Is een uitstekende lichaamsbeweging en weldra stroomt het zweet bij stralen, maar dat is voor de spelers niet de moeite waard om er op te letten.

Ook de linten- of dradendans is een zeer geliefd spel en voor vreemdelingen een alleraardigst schouwspel. Ook daarbij komen de stokjes te pas. De dans bestaat in het vlechten en ontvlechten van een koord, terwijl men met de stokjes allerlei bewegingen maakt. Men neemt zóóveel draden of linten als er spelers zijn; het eer.e eind wordt vastgemaakt op een punt, een ring of zoo, boven de hoofden der spelers, het andere eind wordt om de hand gewonden. Het liedeke begint, men stapt rond op de maat en langzaam ziet men van boven af een koord langer en langer worden. Is het lang genoeg, dan doet men dezelfde bewegingen in omgekeerde richting en langzaam wordt het koord weer kleiner, totdat het geheel ontvlochten is. Maakt er eentje een verkeerde beweging, wat somtijds gebeurt, dan blijft